woensdag 26 september 2007

De brieven van Dirk Hendrik de Vries - 1883

Marseille, 4 Aug. 1883.

Lieve Moeder!

Heerlijk werd ik bij mijn aankomst hier verrast door een heel pakket brieven, die ik bij den agent van de "Nederland" in ontvangst nam. 1 van Christine, 1 van Herman Meyer, 1 van Herman Scheltema, 1 briefkaart van Eduard, 1 dikke van de meisjes Meyer, van wie ik in Parijs ook reeds een brief ont­ving. Morgen hoop ik brieven van huis te ontvangen.
Ik ben nu vol moed en opgewektheid. Mijn verblijf te Parijs schonk me een heerlijke afleiding en het vele schoon, dat ik nu weer te zien krijg, is opnieuw een inspiratie. Meyer zal U uitvoerig komen vertellen, wat wij in Parijs gezien hebben, U moet mij eens schrijven hoe hij die visite er afgebracht heeft. Het is zoo'n rare snijboon. We hebben het voornaamste gezien, en zijn ook een dag in Versailles geweest. Aangrijpend zijn al die plaatsen waar zoo vele gewichtige historische herinneringen aan verbonden zijn. Vandaar ook mijn verzoek om een werk over de Fransche Revolutie nu ik met eigen oogen het Paleis, de tuinen, Trianon, Salle du Jeu de Paumes etc. etc gezien heb. Het Bois de Boulogne had ik mij anders voorge­steld; ik vind ons Vondelpark niet eens zoo erg afvallen. We stonden laat op, omdat we s'avonds doodmoe waren.
Gisteren-vrijdagavond, om 7.15 ben ik uit P. gegaan en om 11 uur hier aangekomen. Dus toch met den "Rapide", omdat ik niet zoo lang wilde sporen. Er is mij niets overkomen; ik ben echter verontwaardigd over de slechte inrichting van de fran­sche wagons. Er was niet anders dan 1e klas en betaalde ik hiervoor 106 frcs. We zaten met ons 8(!) in een coupé; alle coupés waren eveneens vol; dus geen gelegenheid om zich uit te strekken. De coupés lits kostten 50 % meer. We stoomden tel­kens 2 uur door en hielden dan 4 of 5 minuten op. Om 4 uur waren we in Lyon waar ik eindelijk gelegenheid had iets te gebruiken. Hier gingen er een paar lui uit;zoodat ik eens eindelijk kon gaan liggen. Ik had een akeligen nacht; maar zoodra werd het niet licht, of de bekoorlijkheid van de streek trof en boeide mij. Het gezicht op de Middellandsche Zee hedenmorgen was onbeschrijfelijk mooi. Het weder was krachti­g en de donkerblauwe kleur van het water met het helder­witte schuim der golven maakte een heerlijk effect. De kust bestaat uit lichtgrijze bijna witte rotsen die teder tegen het don­kerblauw van het water en het lichtblauw van de lucht afste­ken. Alles te zamen was zoo'n goddelijk mooi gezicht, dat alle nare gedachten ineens verdwenen en ik opgetogen het schoon schouwspel gadesloeg.
Morgenochtend komt Junins mij hier opzoeken en morgenavond ga ik aan boord. Er is hier nog iemand gelogeerd, die ook met de "Prinses Amalia" meegaat. Ik heb hedenavond aldoor brieven geschreven. Het is interessant hier in Marseille al die Zuidelijke types reeds te zien. De stad valt bij Parijs erg af; de haven is bij uitstek goed gelegen en ingericht; het doet mij aan Antwerpen denken.
Ik wou nog gaarne hebben:
---
mijn geboortebewijs, en zoo er nog andere papieren zijn.
---
een bewijs, dat ik aan mijn militieplichten voldaan heb.
----
een inkrubber, bij Perry te krijgen, deze laatste s.v.p. per post als monster naar Batavia, adres de Heren Batenburg + Co; den 9en of 10en gaat de (Engelsche) mail.
En nu lieve Moeder! God zij met U en met U allen. Vol moed en opgewektheid, opgefrischt en versterkt begin ik mijn reis. Vanuit Port Said krijgt U uitvoerige beschrijving van alles. Tot zoolang

Uw Zoon Dirk.

Doet u svp de groeten en mededeling aan alle familie + kennis­sen. Ik geloof, dat ik Anna niet voor den stoel bedankt heb. Wilt U dit doen.

*******************

Marseille, zondag 5 Aug. 1883.

Lieve Moeder!

Een kort woord nog voor U om enkele zaken te vragen om met de "City" mede te geven.
Een mandje Goudsche pijpen met de daarbij behoorende pijpedop­pen; 1 Kilo Parinas Tabak, prima kwaliteit te koopen Klove­niersburgwal bij de Hoogstraat over het Trippenhuis dichtgesoldeerd;
Eene douche, volgens inliggend model, van koper, om mijzelf een stortbad te kunnen maken.
Zooeven was ik aan boord om mijn goed te brengen. Alles zag er goed uit. Het gezicht op de baai van Marseille is onbe­schrij­felijk mooi. Met Junins en Van Buuren een medepassagier breng ik dezen laatsten Zondag allergezelligst door. B. die reeds in Indië was noemde Menado "het Eldorado van Indië". Hij benijdt mij dat ik daarheen ga.
Straks gaan wij dineeren. Hanna's verjaardag zal ik bizonder gedenken.
Aan boord vond ik een briefkaart van Rogge, die U daarvoor wel wilt bedanken.
Zegt U aan Gerard, dat de oude heer Junins-agent meermalen van Londen naar de Zaan Copra verkocht. Dit à gouverno.
Nogmaals adieu! Ik ben én door mijn gezelschap én door de entourage prettig gestemd. Hartelijk hoop ik, dat U ook U goed zult houden.
In Haast,

Uw Zoon Dirk.

P.S. Zooeven ontving ik uw briefkaart. Uit Parijs schreef ik aan Joh, welke brief zich met bovenst. kruiste. Hartelijk dank voor Uwen laatsten heilwensch. Wij doen Ceylon niet aan, alleen Port Said, Suez, Aden.
Junins zit op mij te wachten; het is goddelijk weer. Er schijnt een echte Zuidelijke zon. We gaan nu wat van de omstre­ken zien. De boot is er nog niet.
Wilt U aan Fernand Meyer betalen:
frcs 20,- die hij mij geleend heeft
frcs 3,- voor het rijtuig dat mij naar het spoor bracht.
Denkt U om de advertentie in Handelsblad en Rotterdammer.
Herman Meyer schreef dat hij hoopte de vriendschap met mijn familie aan te houden. U wilt van Uwen kant hiervoor wel zorgen.
En nu nogmaals adieu. Houdt evenals ik goeden moed! Spoedig schrijf ik uit Port Said

Uw Dirk.
******************



Aan boord "Prinses Amalia"
Middellandsche Zee, 7 Aug. 1883
1e dag van Marseille.

Lieve Moeder!

Ik zal tot stelregel houden U elken dag een kort overzicht te geven van de indrukken, die ik ontvang en van het merkwaar­digste dat aan boord plaats vindt. Den eersten dag is dit relaas natuurlijk het uitgebreidst omdat er zo honderden zaken zijn, die mij opvallen en interesseeren, zoodat ik gisteren­avond wel voor een lief ding had gewild, dat ik eens even naar huis had kunnen wippen, en daar in onzen kring eens aan het vertellen had kunnen gaan. Ik verzeker U dat ik U dan lang aan den praat had gehouden.
Over mijne stemming zal ik niet uitweiden. Uit hetgeen volgt zult U zien, dat ik -tenminste dezen eersten dag- zoo in beslag genomen was door al het nieuwe, dat ik ondervond, dat er voor mij geen tijd overbleef. Den eersten nacht aan boord -van Zondag op Maandag- toen ik de slaap maar niet kon pakken, was het mij wel bang te moede. Gelukkig vond ik in mijn reis­genoot Van Buuren -waarover straks meer- iemand van groote capaciteiten en veel energie, zelf in Indië geweest, die mij opnieuw en van een anderen kant de waarde van mijn besluit deed inzien. Met opgewektheid begin ik dus het relaas van mijn eersten dag.
Vooraf echter een nieuwtje. Ik heb een reisgenoot naar Mena­do en een andere naar Ternate! Mevrouw Buys-Rab -die zich door haar advertentie welbekend gemaakt heeft- in Holland met de handschoen getrouwd, reist met een erg verlan­gend hart haar man in Menado tegemoet. Ik geloof dat ze elk uur dat vervliegt, aftelt van die, die haar nog van haar man scheiden. Zij is natuurlijk met Menado veel meer ingenomen dan ik, omdat het voor haar daarginds het Eldorado harer wenschen is. Wel een verschil! bij haar doel, bij mij middel. Haar man is een onderwijzer; er zijn nog 3 collega's van hem. Het deed mij veel pleizier te hooren, dat er blijkbaar veel ontwikkelde lui wonen. Ik heb haar nog maar kort gesproken en kan dus alleen maar een vluchtigen indruk weergeven. Zij is in mijn oog geheel iemand die examens gedaan heeft. Ik wil hiermede niets kwaads zeggen van die achtbare rij zusters & nichtjes, die in hetzelfde geval waren, maar vergeet U ook niet, dat die van elk examen thuiskomende steeds met een zeker "air de dedain" spraken over haar mede-examinandi als "wich­ten".
Mevrouw Buys is onderwijzeres geweest in de Wieringerwaard en heeft familie op Texel en in Anna Paulownapolder; zonder dat dit haar nu bepaald karakteriseert is het toch wel een kleine indice voor haar zijn. Enfin! wat ze wel is, erg goedhartig en vol opgewektheid, wat wel honderdmaal opweegt tegenover "wichterigheid"; trouwens een eigenschap waarvoor alleen de pretentieuze neusjes onzer geëxamineerde familieleden opgehaald werden. Wellicht wijzigt mijn oordeel zich; ik heb haar nog niet eens oplettend gadegeslagen.
De tweede is mevrouw de Bruyn Prince, die met twee kinderen naar Ternate reist, waar haar man agent der Batjan Mij is. Ik heb alleen nog maar enkele onbeduidende gesprekken met haar gehouden, wellicht later hiervan meer. Zij is een dame van geposeerden leeftijd; de kinderen 14 & 10 jaar.
Maandagmorgen stond ik alzoo goed uitgerust op, ontbeet om half negen en toog toen naar het dek. De boot lag voor anker in het Marseillaansche dok. Langzamerhand kwamen ook alle passagiers boven en begon de kennismaking met hen. De drukte was nogal aardig aan boord, komende en gaande beambten, mars­kramers etc. totdat ongeveer half elf de mail arriveerde, het anker gelicht werd en we langzaam de haven uitstoomden.
Ik spoedde mij naar de campagne, mijne kijker in de hand. Het schouwspel was prachtig. Marseille ligt in de bocht van een tamelijk smalle baai, die aldus den prachtigsten haven vormt. De baai wordt door twee piers (als in IJmuiden) beschut; we stoomden die uit en voor ons lag de Middellandsche Zee. Opnieuw deden mijn ogen zich te goed aan het helder donker­blauwe water. Er was geen wolkje aan den hemel. Bruisend spoot het witte schuim tegen de boeg op, en vormde een treffende kleurschakering met het water. Achter ons lag de stad, van achteren gedekt door een eerwaardige reeks van hemelhooge bergen; Zooals ik U reeds zeide, zijn die lichtgrijs, bij wit af. Gedeeltelijk zijn zij echter begroeid en kunt U U voor­stellen hoe aardig dat groen uitkomt, vooral nu er hier & daar op de helling koket een dorpje komt uitkijken, of een kerkto­ren­tje pedant zijn neus omhoog steekt. Aan den voet liggen meerdere dorpjes, de huizen zijn veel van rooden steen ge­bouwd; alweer een pikant kleureneffekt. Hier & daar gaan de bergen glooiend in de hoogte; op andere plaatsen bijna lood­recht. Dezen laatsten zijn niet begroeid. U begrijpt dus, dat hier de afscheiding van kleur des te scherper is. Een eindje in zee liggen twee eilandjes Trioul en Château d'Yf, twee imposante rotsklompen, als het ware door een reuzenhand in zee gesmeten. Dit is de quarantaineplaats. Er staat niets anders dan een hotel en een fort. Zooals ik zeg, overal dus scherpe overgangen van kleuren en tinten; denkt U daarboven den Azu­renblauwen Zuidelijken hemel, en kunt U begrijpen, hoe een Hollander gewoon aan de smettende doffe tinten, aan het wazi­ge, dat over onze landschappen ligt, getroffen wordt door deze natuur.
We zijn dus op zee.
De meesten zijn opgewekt en vroolijk. De kennismaking wordt voortgezet en bevestigd. Mevrouw Buys denkt "Goddank, we komen weer dichter bij Menado" en ik "Helaas, daar gaat Europa". Anderen zijn overschillig. Ondertusschen is het 12 uur gewor­den en de bel wordt geluid voor de "lunch". Ik knap mij wat op en ga naar de salon & vind mijn plaats aan de tweede tafel, onder presidium van onze administrateur van der Veer, dien U kent en met wien U ook in Amsterdam hebt kennisgemaakt.
Rechts van hem zit Onken, ex-docent in Leiden in de Duitsche taal aan de H.B.S. en nu in dezelfde kwaliteit op reis naar Soerabaya. Hij is nog een jong mensch, 28/30 jaar met een dun, ongedecideerd kneveltje; de man draagt een bouquetje in zijn knoopsgat, dat hij nog in Marseille gekocht heeft; Sommige menschen zijn zoo blij als zij zich eens mooi kunnen maken. Van tijd tot tijd zet hij zijn lorgnetje op, vooral als hij een dame aanspreekt. hij laat elke zinsnede door "ja ja ja" (à la Weldrager) of een kinderlijk gegiechel volgen. In zijn conversatie is hij wel onderhoudend, omdat het een gestudeerd mensch is. Tegenover de dames vind ik zijn houding onuitstaan­baar; hij kwam ook te Marseille aan boord, en wil nu reeds met iedereen familiair zijn, en denkt in zijn beroerde moffenver­waandheid, of zooals de Schoolmeester zegt "in zijn vermeetlen drekhoopwaan" eens even aan de Hollandsche lui te toonen, hoe men de conversatie moet voeren en aan de gang houden.
Dan kom ik.
Rechts van mij zit Van Buuren. vB is student geweest in de philosophie te Groningen en Hollander van geboorte. Hij was met zijn studie mooi op weg, toen zijn oogen hem begonnen te hinderen en Professor Donders hem voor het dilemma stelde, of blind worden of uitscheiden met studeeren. Onmiddellijk pakte hij zijn boeltje en zat korten tijd daarna op de boot naar Indië waar zijn familie woont. Hij is nu procuratiehouder of chef in een groote drukkerij en boekhandel in Batavia. Hij was gedurende 6 maanden voor zaken in Europa. Doordat hij gestu­deerd en veel gereisd heeft, nog op de hoogte blijft van alles wat in Europa op wetenschappelijk en letterkundig gebied voorvalt en een uitgebreide belezenheid bezit, behoort hij onder de meest ontwikkelde jonge lui die ik in langen tijd ontmoet heb. Hij is o.a. ook medewerker aan "de Amsterdam­mer". Vermoedelijk is hij tussen de 25 en 30; klein van gestalte; draagt een bril en kort krullend haar. Zijn loop is ietwat schommelend en zijn schouders wat hoog; hij is juist geen Adonis doch zijn orgaan is zeer aangenaam. Hij spreekt duide­lijk en sierlijk, heeft een grooten schat van argumenten en citaten en vervalt toch zelden in gemeenplaatsen. Ik ben het op vele punten met hem eens; op andere weer niet, maar ik verzeker u, dat het niet gemakkelijk is met hem te disputee­ren. Men moet zijn onderwerp goed meester zijn, anders komt men met den kous op den kop thuis.
Dat heeft Onken ondervonden. Heere, Heere!
Wat hebben wij dien ber..... mof in het vaarwater gezeten; maar daarover later; dat gebeurde aan tafel.
Naast vB zit een Oostersch jongmensch van Arcken, 18 jaar, die naar zijn vaderland terugkeert en waarover ik niets bizonders te zeggen heb. Zooals zoovelen van zijn ras, erg slecht opge­voed, erg lastig & vervelend, maar erg goedhartig.
Links van onze president zitten de heer & mevrouw Van Os, een zonderling echtpaar! men zou haast weigeren te gelooven dat die bij elkander behooren. Stel u voor van Os masculinair is een Oostersche type van het zuiverste water, een Javaantje, dat wat geëuropiseerd is. Klein en slank van gestalte, mager als een hout, kleine handen met die eigenaardige lenige vin­gers, maar met een paar slimme oogen in zijn kop die door een gouden bril beschaduwd worden. Hij is vreeselijk langzaam en phlegmatisch in zijn bewegingen, je hoort de man bijna nooit iets zeggen, maar hij zit altijd te gluren. Als hij op het dek wandelt, dan steekt hij -de eeuwige manilla met het dikke eind in den mond- zijne hand tusschen de overslag van zijn jas en loopt dan doodkalm en eeuwig langzaam op en neer. Hij is totaal ongeschikt om eenige conversatie te voeren; tegen zijne vrouw heb ik hem nog geen enkele opmerking van belang hooren maken. Hij is O.I. ambtenaar en heet Victor. Wat een gekke naam voor zoo'n Baviaan. Ik taxeer hem ca. 35.
Zijn vrouw vormt in alle mogelijke opzichten het meest schre­euwende contrast met hem. Zij is een juffrouw uit Rotterdam tussen de 20 en 21 jaar (zij zijn pas getrouwd). Ik classifi­ceer haar in het genre Wiemers -die beddewinkel over ons- ofwel Edauw, U weet wel! Burgerlijk, maar elegant, onbeduidend maar levendig, vroolijk maar niet geestig, kortom een levens­lustig, dartel jong meisje, uitstekend om mee kennis te houden, voor alles geschikt, behalve..... om de vrouw van zoo'n akelig en afgeleefden sinjo te worden. 't Is treurig dat hier het huwelijk alleen dient, blijkbaar, om een middel van bestaan te vinden. Gelukkig echtpaar! dat nooit punten van overeen­komst zal vinden, dat elkander nooit zal verstaan of begrij­pen. Hier is het niet "les extrèmes se touchent", omdat zij geen extrè­mes zijn. Beiden exemplaren van een even onbeduidend en intel­lectueel niets betekenend genre waarvan alleen het genre verschilt als de dag & de nacht. Eerbiedwaardige ouders die zelf niet liever het noodigste ontberen, dan hunne dochter prijs te geven aan de zijde van zulk een man, en met de een­zaamheid van de Indische binnenlandse achtergrond.
Dat zij gewild heeft is even onwaarschijnlijk als dat ik voor mijn pleizier een terrine hutspot zou opeten.
Dan volgt jongeheer de Bruyn Prince, een jongmensch van 14 jaar.
Ziethier ons tafelgezelschap.

De eerste lunch was uitstekend; ons gesprek niet zeer bedui­dend, alleen een introductie tot meer interessante conversa­tie. Ik ging daarna op dek om in mijn stoel een sigaar te rooken. Het weer was goddelijk, de zee zoo kalm als de Zuiderzee bij Zeeburg. Het schoot schip er goed vandoor, en lag zoo vast als een muur. Van schommeling geen sprake. Geen idee van het minste onaangename gevoel of zeeziekte. Trouwens dat zou ook niet mogelijk zijn bij zoo'n kalmte. Ik begon te bladeren in mijn boek, toen opeens op mij afstevende: meneer Mebius. Een nummer van een vent! Zeer ontwikkeld, een helder hoofd, maar echt Hollandsch. Ik vermoed er mijn hoed onder dat hij nooit ook maar even over de grenzen geweest is. Hij doet mij in vele opzichten aan Oom Hein de Vries denken. Stel U voor dat deze goede man gestudeerd had, 35-40 jaar was, en ik geloof dat hij een 2e meneer Mebius zou zijn. Hij draagt de echte Oud-Hol­landsche pandjesjas, een zwart zijden pet; zooals Oom Hein die ook droeg; pantoffels -echt om er mee bij de kachel te zitten, maar minder voor deze temperatuur geschikt. Waar­schijnlijk het traditioneele engagementscadeau van zijn vrouw, mooi bewerkt en erg stevig. Zijn kousen ('t viel mij toevallig op) zijn zoo dik als ik ze wel eens van U kreeg. U weet wel Moe als de wasch nog niet thuis was en U zoo'n antiek, voorwe­reldlijk paar opschommelde. Hij is vreselijk uitvoerig in zijn vertel­lin­gen, met permissie gezegd, langdradig, daarentegen hoogst verstandig. Zooals gezegd heeft hij gestudeerd. Laatstelijk was hij apteker te Deutinchem. Ik vind dit wel een geschikt baantje voor hem, en geloof niet, dat hij voor advocaat of dominee geschikt was geweest. Hij heeft echter het bewijs gegeven iemand van energie te zijn, door zoo'n veelomvattende zaak in Djokja aan te durfen. Grappig is het als hij zich met de dames bemoeit. Ik geloof nu niet dat hij in zijn jeugd een Don Juan geweest is, en -dat hij het ook niet meer worden zal, kan men gerust aannemen- . Nu meneer Mebius en ik kunnen het best samen vinden. (Tusschen twee haakjes, ik zag hem nog nooit zonder sigaar en annex sigarenpijp). En zoo kwam hij mij nu vragen of ik mee doen wou in een op te richten kaartclub, waar quadrille gespeeld zou worden. Ik zeide dadelijk ja, omdat het pleizierig is niet buitengesloten te zijn, vertrou­wende op mijn gelukkig gesternte, dat mij in 't begin wel veilig door de slingerpaden van het 4'lle heen zal leiden en overtuigd het wel spoedig zonder gesternte te kunnen doen. Gelukkig dat ik de lessen van Nico niet vergeten ben. De derde man was heer van Os, als echte Indische type een hartstochtelijk speler. De 4e was vBuuren, wat ik voor de gezelligheid plei­zierig vond. Naderhand kwam luitenant de Jager detachements commandant van Zm suppletietroepen per "Prinses Amalia" ook, die gaarne wilde meedoen, zoodat we met een stil handje speel­den. Onze luitenant is een flinke aardige jonge kerel. U hebt hem gezien Moe! aan boord in de Rietlanden. Hij is voor 4 weken getrouwd. Zijn vrouwtje wilde hem niet alleen laten gaan en maakt dus de reis mede. Het schijnt wel een aardig wijfje te zijn & beiden zijn blijkbaar erg gelukkig met elkaar. Zij tweeën zorgen voor de rozegeur en maneschijn aan boord, en spelen zoo'n beetje de rol van Hermann & Dorothea.
Vooral mevrouw laat zich op hare kwaliteit van "jong mevrouw­tje" wel wat voorstaan en ik verdenk haar in stilte dat zij dat doet, om mevrouw Van Os wat te plagen, die in hetzelfde geval verkeert en met haar creatuur van een man niets in te brengen heeft.

We togen dus aan het spelen, en ik moet zeggen dat ik gelukkig de boel niet heelemaal vergeten was, en vrij goed mee­speelde. De Indische manier verschilt in heel vele opzichten van de Hollandsche en daardoor was ik niet de eenige die soms wat te vragen had.
Tegen 5 uur eindigden wij, en presenteerde onze luitenant aan de nieuw-aangekomenen het oud-Hollandsche bittertje, dat wij op de nieuwe kennismaking in aangename stemming leegdronken.

Om 7 uur was het diner. De tafel is hier uitstekend. Even afwisselend en keurig van spijzen als in de fijnste table d'hôte, en toch op de echte Hollandsche wijze toebereid.
Ik heb mij uitstekend geamuseerd, dank zij Onken; als die er niet was, zou de conversatie nooit zo piquant zijn. Die man heeft met zijn stinkende moffenverwaandheid iets zoo aanstoot­elijks voor een goed Hollander, dat een debat wel niet kon uitblijven. Ik veroordeel in hem volstrekt niet zijn nationa­liteit of nationaliteitsgevoel, o neen! alleen die ongelukkige gewoonte van Heeren Duitschers om waar zij in Hollandschen staatsdienst zijn, of in Holland het brood vinden, dat hun eigen vaderland niet kan verschaffen- toch eeuwig en altijd op Holland te schelden en hun eigen dierbaar (?) vaderland à tort et à travers boven alles te verheffen. Nu, Onken zal daar wel langzamerhand van genezen worden.
Daar hebt U b.v. onzen administrateur v.d. Veer. Die heeft het hem eerst ingepeperd. Hij is meer op leeftijd en meer gepo­seerd, en kan ons mofje dus beter voor den gek houden. Vriend Onken is uit Oldenburg en het was moeielijk, om niet enige glossen op dit land der belofte te maken. In plaats van ook railleerender wijze te antwoorden, vatte hij vuur en begon op de hoogere voortreffelijkheid van zijn eenig Duitschland te stoffen. Dit gaf van Buuren aanleiding om hem met eenige verpletterende argumenten kortweg dood te slaan. Ik had er pleizier in, hem zichzelf zooveel mogelijk te doen tegenspre­ken en zo werd hij door ons wel eens leelijk in het nauw gebracht. Vóór alles moeten we natuurlijk er voor zorgen den aangenamen vriendschappelijken toon te bewaren, omdat we nog 4 weken met den man aan tafel moeten zitten. Al werden we wel eens warm, boos werd niemand en dat mag ook niet. Het is in 's mans eigen voordeel, dat hij genezen wordt van die ongeluk­kige hebbelijkheid die hem perse in den weg zal staan. Hij begint telkens weer, doch blijft niet dikwijls meester van het ter­rein.
Grappig was het, toen we over literatuur spraken, en wel over Heine. Onken had een studie van hem gemaakt; Van Buuren zei "dat heb ik niet, ik heb hem wel gelezen". En toch was het gevolg dat onze vriend geheel in de engte gedreven werd. Het discours werd op dek voortgezet, en eindigde daarmee, dat ons gestudeerd docentje aan de H.B.S. den aftocht blies en met een anderen mof in het salon bier ging zitten drinken, om daar als echte zonen van het land van Bismarck samen te bluffen op het eenige Duitschland.
Ondertusschen was het quadrille partijtje weer geformeerd; meneer van Os had al zitten verlangen en kalm & pleizierig speelden we tot 10 uur.

De avond was goddelijk, zoodat er bijna niemand naar bed verlangde. Een versche sigaar werd aangestoken, de luierstoe­len bijgeschoven en we bleven prettig op het dek "klimaat­schieten". De dames waren naar bed gegaan (om 11 uur gaan de lichten in de hutten uit) en we bleven als echte Hollanders lang plakken. Nog nooit zag ik zoo'n heldere sterrenhemel; om 1 uur scheidden wij eerst. Onken was ook nog voor den dag gekomen doch we waren te lekker gestemd om ons warm te maken, zoodat we als de beste vrienden scheidden.
Zoo eindigde de eerste dag. Zooals U ziet rijk aan indrukken, rijk aan afwisseling, zoo, dat ik geen enkel boek in de hand had. Blijft dit zoo, dan is mijn verblijf aan de "Prinses Amalia" van mijn pleizierreisjes, de aangenaamste reis, die ik maakte. Na den afmattenden tijd, dien ik achter mij heb, is dit een uitnemend kalmeeringsmiddel, een heerlijke uitspan­ning. Lichamelijke rust, geestelijk pleizierige bezigheid, daarbij de frissche zeelucht, heerlijke temperatuur, goede tafel, en ik twijfel niet, of ik krijg weer al mijn kracht & frischheid terug die ik later zoo hoog nodig heb.

Ik ga naar bed; adieu lieve Moeder, slaap wel; tot morgen!

8,9,10 en 11 Aug.

Waar zijn mijn goede voornemens gebleven? Ik dacht elken dag tijd in overvloed te hebben, U uitvoerig te schrijven, en wat is er van gekomen? De tijd gaat vreselijk gauw voorbij. Daarbij komt dat voorenstaand ook niet in een dag klaar gekomen is, en U kunt begrijpen dat er niet veel van gekomen is. Ik zal mij nu nog alleen bepalen U een & ander van het leven aan boord te vertellen, en heb dan nog na Suez hopenlijk tijd in overvloed U met eenige andere interessante types aan boord in kennis te brengen.
's Morgens was ik nooit vroeg bij de hand. Ik slaap zoo heer­lijk in mijn koele hut, dat het moeite kost eruit te koomen. Het is alleen de vrees voor de strenge scheepstucht die be­paalt, dat na 9 uur geen ontbijt meer wordt gediend, die mij de kooi uitjaagt; anders zou ik nog wel eens een gat in den dag slapen. Na het ontbijt ging ik gewoonlijk wat schrijven, lezen of praten, ofwel had ik in mijn hut het een of ander te beredderen. Dan kwam om 12 uur de lunch, en als die afge­loopen was, werd ik heel gauw naar het rooksalon gesleept om daar mijne plaats aan het quadrilletafeltje in te nemen. Ik zou waarachtig op zoo'n manier nog fijn gaan spelen ook. Één middag hebben we van 1 uur tot half zes gespeeld, zonder dat het ons verveelde; wel een bewijs dus van onze ambitie. Als ik terugkom mag Nico wel oppassen! Dan zal ik hem wel eens een lesje geven.
Het diner, aanvankelijk op 7 uur is nu op 6 uur besteld, en wel op verzoek van de dames. Nu, onze administrateur is een te goede kerel dan dat hij het had kunnen weigeren. Trouwens het is zoo ook veel prettiger. Het diner is altijd zeer amusant, (een menu sluit ik bij); de conversatie is piquant en leven­dig; zooals ik reeds zei, dank zij Onken, die met zijn onheb­belijke uitvallen moeielijk ons weerhouden kan aanvallen te doen. Een ander keer raakt onze administrateur op zijn praat­stoeltje en amuseert ons met zijn vertellingen. Eens heeft van Buuren bij het dessert de lui van de andere tafel bij ons geïnviteerd en zoo is er telkens afwisseling. De avond wordt gewoonlijk aan de gezelligheid gewijd. Dan zetten we ons op het dek neer, en wordt er gebabbeld, gezongen etc. Niet allen zitten tesamen; er zijn altijd lui, die zich afzonderen, en zoo gaat men van den een naar den ander en amuseert zich, dan met dezen dan met genen. Eén avond hebben we gedansd. De administrateur heeft een orgel, waarop allerlei danswijsjes staan; dit werd op dek gehaald, die stoelen opzij geschoven en het bal nam een aanvang. Jammer maar dat er zoo weinig dames zijn. Die er zijn, dansen wel goed. Vooral Mevrouw van Os. Wij haalden ons hart eens goed op, en al was het vreemd op een schommelend dek te dansen en van tijd tot tijd eens tegen een roerstang of een luchtkoker aan te bonken -we hadden toch pret.
Wie geen pret had was meneer van Os. Hij danst zelf niet, zijn vrouw wel; U begrijpt dus hoe hij te moede was. Met oogen, flikkerend van jaloezie, stond hij ernaar te kijken. In plaats van zijne vrouw dit verzetje te gunnen, kon hij dit -dui­velsch jaloersch zooals die sinjo's zijn- niet verdragen. Het suffe ineengedoken mannetje stond nu woest en met opgeheven hoofd te kijken. Zijn vrouw merkte dit niet; maar nauwelijks was de dans afgeloopen of meneer & mevrouw van Os vertrokken naar hun hut. De volgende dag had mevrouw zwaren hoofdpijn; of dit door de vermoeienis van het dansen kwam? Ik durf niet ja te zeggen.
Terwijl aan den éénen kant dus het begin is van een akelig treurspel, den aanvang van een diep rampzalig leven, is er aan den anderen kant weer een persoontje vol hoop en liefelijke illusies. Ik bedoel mevrouw Buys. Hoe Wieringerwaard-achtig zij ook moge zijn, is zij toch een aardige type. Zij verlangt met gansch haar ziel naar haar man, en ik geloof ten minste als hij de man is dien ik mij voorstel, dat het op Menado een gelukkig echt Hollandsch huishoudinkje wordt. Zij moeten met ¦ 180,- toe; als die daarvan leven kunnen, moet ik het toch royaal met niet veel meer dan de helft van het mijne kunnen doen.
De avonden zijn op dek goddelijk. Vrijdagavond zijn wij tot 2 uur blijven plakken. Tot 11 uur is er maan; daarna komt de sterrenhemel met des te meer helderheid uit. Ons discours is meestal interessant. Zooals ik reeds zei, van Buuren is zeer belezen en heeft een helder hoofd. Het is een pleizier met hem te praten; op zoo'n manier is het dikwijls laat, vóór men er om denkt.
Morgen -zondagavond- 7 uur zijn we te Port-Said. Had ik veel tijd, ik zou U nog de beschrijving geven van de inrichting van het schip, dat wezenlijk een stad in het klein is. Dit dus tot na Suez. Morgen hoop ik een oogenblik te vinden U mijn vriend Schindicht voor te stellen, een hoogst excentrieken maar zeer aantrekkelijken Duitscher; een bizonder mensch!
Jammer dat wij te Port-Said niet aan wal mogen; dit ware een aangename afwisseling. Ceylon doen we ook niet aan, Padang wel. Dus na Suez kan ik onderweg geen berichten meer verstu­ren. Ik hoop erg op brieven in Batavia.
Het begint al flink warm te worden. Morgen hoop ik een oogen­blikje te vinden U nog een & ander te vertellen.

Houdt U goed, tot morgen!

12 Aug. Zondag.

U hadt vanmorgen eens hier moeten zijn! Dan hadt U gelachen! Verbeeldt U, meneer Mebius in Indisch kostuum! Oom Hein de Vries in slaapbroek & kabaai! Het was om te gieren! Zijn wijde slaapbroek slobberde om zijn lange beenen; zijn kabaai deed zijn bevallige magerheid treffend uitkomen, en van uit het wijde boord hiervan kwam zijn lange hals kijken. Een der dames (dames zijn altijd brutaler) zei:" O, meneer Mebius! het was om te gillen!" - "Wat mevrouw! was ik zoo belachelijk? Pardon, het kostuum is mij nog zoo vreemd".
Of dit het was wat haar "gillen" deed, wil ik niet beslissen.
's Middags was hij in het wit gekleed, en droeg een overhemd met zeer wijden hals (hij draagt meest stijve hooge boorden). Ik heb mij met het gezicht daarvan zeer geamuseerd. Deze eerste Zondag was wel aardig. Van Arcke was jarig en tracteerde 's morgens op een groote taart -door den patissier expres gebakken- en op een vervl.... lekkere bowl. We hebben ons toen in een kring geschaard, geklonken en getoast, dat het een aard had. 's Middags het onafscheidelijke partijtje 4'lle totdat ongeveer 5 uur Port-Said in 't gezicht kwam. Eerst passeerde ons nog een boot der Engelsche Lloyd en het is een treffend gezicht twee zoo groote zeekastelen elkander te zien passeeren.
De loods kwam aan boord en we werden veilig de haven -gevormd door twee onaanzienlijke piers- binnengeloodsd. Spoedig waren we door een heele benden schuitjes omringd. Ook kwam de consul aan boord, die verklaarde dat te Port Said in geen 35 dagen een cholera-geval voorgekomen was en dat hij de plaats van besmetting vrij achtte. Toen dan ook de kapitein na tafel verklaarde dat hij er geen bezwaar in zag de lui aan land te laten gaan, klonk een luid gejubel omdat we allen verlangden eens op vasten grond te komen. We gingen dus en korps naar land en onder het zingen van "Wien Neerlands bloed" betraden we Afrika's bodem.
Port Said zelf is een klein nest; extrakt van Europeesch geboefte en Oostersch schurkenpak. Het is echter interessant al die Turken, Arabieren, Mohammedanen, Egyptenaren te zien in hunne eigenaardige kleeding. Kortom we amuseerden ons best. Schreeuwden het hoogste lied uit en werden in het "Eldorado" met ons volkslied ontvangen.
Goed voorzien met Turksche sigaretten, waaiers etc. gingen wij weer naar boord.

Maandag 13 Aug.

In nachtbroek & kabaai met de Turksche fez op het hoofd zit ik U te schrijven. Het is nog vroeg; straks om 10 uur gaan we het Suezkanaal in. Ik zal van uit Suez een kleine beschrij­ving van het kanaal geven. tot zoolang dus adieu!

Ik hoop, Moe, dat U U nu een kleine voorstelling kunt maken waar Uw zoon zich op de wijde wereld bevindt, en in welk gezelschap hij verkeert. Dat het U interesseert betwijfel ik niet. Hopenlijk zult U, evenals ik met een oplettend oog al het nieuwe gadeslaan, dat mij treft en dat ik U trachtte te beschrijven. Het is de beste philosophie in de omstandigheden zelf afleiding en kracht te zoeken en al is bij U alles oud en bij mij alles nieuw, stelt U U dan maar de "Amalia" voor met hare passagiers en U hebt een ruim veld ter overpeinzing.
Mochten er broers en zusters of zoo zijn, die zich voor dit schrijven interesseeren, dan kunt U het gerust laten lezen, omdat ik dit toch als meer officieel beschouw. Vooral zou ik graag willen dat U het aan Chr. stuurde, omdat ik haar een langen brief beloofde en het mij niet doenlijk is twee keer hetzelfde te schrijven.
En nu, Moeder, broers en zusters, adieu! weest verzekerd dat steeds met liefde aan je gedacht wordt door jelui Dirk.

Kanaal van Suez 13/14 Aug. 1883.

In Port-Said konden geen brieven afgegeven worden of liever, vanuit Suez loopen zij sneller.
We zijn nu -Dinsdagmorgen- 7 uur in het Kanaal. Wie zich echter van dit reuzenwerk der 19e eeuw ook een reusachtige voorstelling maakt, heeft het glad mis. Het is een aller­slechtst kanaal, dat vooral op ons, Hollanders, een treurigen indruk maakt. De vaargeul heeft juist de breedte van 't schip, hier en daar kan men op 't land springen, het denkbeeld was grootsch; de uitvoering treurig. Dringend springt mij nu de noodzakelijkheid van een nieuw kanaal in 't oog. Het is mij een raadsel, dat wij niet vastgezeten hebben. Nu, voor hunne stuurkunst zijn de Hollandsche lui bekend!
Ontzettend is de aanblik op de woestijn. Het deed mij aan, eens eindelijk de streek te zien, waarvan we reeds sinds onze vroegste jeugd van hoorden. Maar zoo akelig dor & woest & naar had ik mij het niet voorgesteld. Ook zag ik een karavaan met de traditioneele kameelen & Bedouinen op weg naar Syrië. Ons passeerde nog een reusachtig Transch oorlogsschip, dat troepen naar Tonkin gebracht had; Bij Ismailia lag een groot Engelsch kamp; het waren de soldaten die zich, uit angst voor de chole­ra uit Ismailia -waar zooals U weet een Engelsche bezetting ligt- teruggetrokken hadden.
Het was gisteren al flink warm en was daarom nachtbroek & kabaai ook veroorloofd gedurende de middag. De verzengenden woestijnwind joeg ons het heete zand in de oogen; dit was zeer onaangenaam. De oevers van het kanaal zijn akelig; zand, zand en nog eens zand.
Nogmaals Vaarwel! Spoedig hoop ik meer te schrijven.

Uw Dirk.

­*****­*****­****

Kanaal van Suez 14 Aug. 1883.

Lieve Moeder

U vindt inliggend een uitvoerige meer officieële beschrij­ving van mijn reis tot nu toe. U wilt die zeker wel aan broers en zussen laten lezen. Wellicht kunnen Hanna en Jettie hem ook wel eens bij Meyer toonen, dien ik een uitvoerigen brief beloofde, maar waartoe ik geen tijd had.
Veel heb ik er niet aan toe te voegen. Ik hoop van ganschen harte, dat hij U een afleiding moge geven en het bewustzijn dat ik vol moed mijn nieuwe leven tegenoet ga. Dikwijls als ik zoo half zit te dutten, overvalt mij een gevoel van beklemd­heid of droefgeestigheid, maar telkens vind ik sterkte in de gedachte aan U die mij zooveel moed hebt ingesproken. Zooals ik ook reeds zei, de beste philosophie is in de omstandigheden zelf afleiding te zoeken. Ik amuseer mij zeer met de types aan boord; jammer dat ik geen tijden plaats had U met Schindicht in kennis te brengen, maar deze man is meer waard dan een vluch­tige beschouwing. Ik houd het ervoor dat er een geheim, een verborgen verdriet, achter den man steekt, zoo bitter is zijn levensopvatting, zoo stekelig zijn oordeel. Wellicht kom ik hier eenigermate achter; dan kan ik U een romantische historie opdisschen, want zijn persoon is uitnemend voor een romanti­sche figuur geschikt.
Moe! Die onderbroeken zijn akelig. Te lang en te wijd. Ik zal ze tot aan de knie afknippen, en dan de rand omnaaien. Van achteren zal ik er een plooi inrijgen. Ook zitten er geen knoopen aan. Nu heb ik er de bandjes aangezet, die van onderen zaten. Die Hazemann moet eens een rammeling hebben dat hij zulk een model durft te leveren. Verder heb ik nog geen gebre­ken ontdekt.
De eau de cologne die ik van Christine kreeg, doet heerlij­ken dienst. Bedankt u haar nog eens ook Anna voor haar stoel, dien ik dagelijks gebruik. Ziet hier de indeeling van onze boot bij onverhoopte ongelukken:
kommandant: kapt. Harten
Mevr. De Bruyn Prince + 2 kinderen
mevr. Buys
J. Mebius
P. Schindicht
V. Buuren
G. de Vries.
Ik blijf, lieve Moeder, Uw zoon,

Dirk.

p.s. Mebius, in Port Said in nachtbroek men kabaai gekleed, kocht nog een roode Turksche fez, een blauwe bril en een Turksche pijp. Verbeeldt u de Deutinchemse apteker als Turk verkleed; hij wekte de algemene hilariteit op.

Officiëel!

a/boord "Prinses Amalia"
Indische Oceaan, 29 Aug"s 83

Lieve Moeder!

Ziet hier nu bijna drie weken, dat we van Suez weg zijn, en nu, nu we nog 2 dagen van Padang af zijn, kom ik er eerst toe, mijne correspondentie voort te zetten. U zult zeggen "Maar Kind, wat heb je dan al dien tijd uitgevoerd?" en ik moet antwoorden "ik weet niet waar de tijd gebleven is." Het is mij tot nu toe nog steeds een raadsel, hoe een gezelschap, uit zo heterogene deelen bestaande als hier, meer dan een volle maand van 's morgens vroeg tot 's avonds laat zonder bezigheid bij elkander is, zonder dat de harmonie of de goede toon verbroken wordt, Ja! zonder dat men zich zelfs verveelt. Intusschen het feit is daar; en doordat ik U vertellen zal, wat we sinds Suez uitgevoerd hebben, kunt U trachten, Uzelf daarvan een idée te maken.
Het was dus te Suez, dat ik mijn brief afgaf, en U tot zoover mijne reis beschreef. Ik vond het een pleizierig idée toen hij verzonden was, en ik den dag kon uitrekenen, dat hij bij U was. Want het denkbeeld is zeer vertroostend, wanneer ik kan zeggen "ze kunnen zich thuis voorstellen, waar ik ben" dan wanneer ik weet, dat U er geen idee van kunt maken. Trouwens, de tijd komt nu meer & meer aan dat Uwe voorstelling van alles, wat mij omringt, en van wat ik zie, steeds duidelijker en getrouwer wordt, want het zal altijd mijn streven zijn, U zoo uitvoerig mogelijk over alles in te lichten. Hetgeen ik nu reeds gezien en doorgemaakt heb, is reeds zoo interessant, dat het mij een bepaalde behoefte is, U dit mede te deelen.
Wij zijn alzoo in Suez; allen dankbaar, dat de kanaalreis zonder tegenspoed is afgeloopen en dat we niet vastgezeten hebben. Dit gebeurt namelijk in dit pronkjuweel van waterbouw­kunst (?) om den haverklap. Dankbaar ook dat we inplaats van het doodende gezicht op den woestijn en den verzengenden woestijnwind, weer de schoone, blauwe zee en den frisschen zeewind zouden krijgen. Helaas! verfrissching zouden we niet vinden. Intusschen had ik nog gelegenheid de plek te zien waar volgens de overlevering Mozes op de rotsen sloeg en den afge­matten Israeliten het verkwikkende water bezorgde. Achter Ismailia ligt de streek Gosen, waar de Joden in Egypte gewoond hebben, en men wees mij ook in het gebergte Sinaï, de berg, waarop Mozes gestaan moet hebben, toen hij zijn X geboden dicteerde. Het is een eigenaardig gevoel door streken te trekken, waar reeds zoo menig gewichtig schouwspel is afge­speeld, en waar om zoo te zeggen, de kiem der Europeesche beschaving heeft gelegen.
Toen we de Golf van Suez uit waren, kwamen we dus in de Roode Zee. Merkwaardige plek! die den thuisgeblevenen het heiligst ontzag en de meesten eerbied door zijn historische herinneringen inboezemt, en den reiziger menige verwensching in den mond geeft. Men had ons niet teveel verteld van de Roode Zee in den zomer; we hebben geleerd wat Warmte is. Het is goed, dat wij Noordelijken, kunnen zeggen tegen onze aan­staande zuidelijke broeders wanner er over warmte geklaagd wordt "Ohé we hebben 't nog veel erger gehad." Dit geeft veerkracht bij eventueele aanstaande hitte.
Dank zij onzen Commandant werd het ons veroorloofd steeds in negligé -slaapbroek & kabaai- te loopen, natuurlijk uitge­zonderd de maaltijden. Goddank! want anders waren we gesmol­ten. Stel U voor, dat men 's morgens ontwaakt (natuurlijk deur en venster open) en men van alles het eerst een drukkende hitte gevoelt. Men staat op en vliegt naar de badkamer - het water lauw. (Zooals U weet, baden we ons in zeewater). In het salon gekomen vinden wij het grootste gedeelte der passagiers reeds present; vermoeden dus, ook naar de hitte te oordeelen, dat het reeds ± 9 uur moet zijn. Mis! het is nog niet eens 7. En dan al zoo warm! Waar moet dat heen? Op dek hopen we ver­koeling te vinden. Het is er wel frisscher dan beneden; maar in plaats dat de wind verkoeling brengt, doet hij juist het omgekeerde: hij brengt ons de hitte van de Arabische Steppen. Het is het ongeluk, dat de Roode Zee een binnenzee en dus aan beide zijden door land ingesloten is. Van geene zijde brengt de wind dus verkoeling: altijd warmte. U had toen eens moeten zien, hoe ons gezelschap eruit zag! Een ieder dacht er slechts om, het zich zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Vrees zich bespottelijk te maken of aanstoot te geven, behoefde niet te bestaan, omdat de warmte een voor alles geldend exkuus is. Ik voor mij heb mij bij nachtbroek en kabaai gehouden; maar verder ook niets. Denkt U, dat er iemand kousen aanhad? Geen sterveling! Allen op bloote voeten, en de muilen naast de stoel, maar nooit aan den voet. Geen enkele dame, of zij deden het allen. (terzijde: de heetste dag in Holland was koeler dan de nacht daar)
Ik moet bekennen dat het nu juist geen aesthetisch mooi gezicht is, zoo'n collectie van bloote voeten. Ik vind den voet een afgrijselijk leelijk lichaamsdeel; nu kon ik mijn haat er eens aan ophalen. Denkt U nu boven dien voet een puffend, rood lichaam, met een gezicht, waarbij het zweet tappelings afliep, en U kunt begrijpen hoe Adonisachtig ons gezelschap er uit zag. Trouwens, het is niet te verwonderen; verbeeldt we hebben tot 96° Fahrenheit in de schaduw gehad! En wanneer U nu meent, dat de avond verkoeling bracht, dan hebt U het leelijk mis: 's avonds om 11 uur constateerden we nog 93°. Onder de stokers en verder personeel kwamen verschillende ernstige ziektegevallen voor. Nu was het ook in de machineka­mer tot 112° heet; U weet, dat vele menschen niet eens 100° verdragen kunnen. Het was voor ons dus een angstig gezicht den thermometer telkens te zien klimmen.
Er was geen denken aan 's nachts in de hut te blijven; we sliepen allen boven op dek. Vanzelf spreekt het, dat de slaap onrustig was, en wanneer men wakker werd was weer de eerste gewaarwording: die drukkende, kookend heete lucht. Een moord waren de middagmalen. Het voorschrift, dat men daaraan steeds gekleed moest verschijnen, wordt streng in stand gehouden, en moesten we dus, o barmhartige Hemel! ons luchtig négligé verwisselen voor overhemd en das, jas & broek. Ik wed, dat het onder het eten wel eens 100° geweest is. Nu transpireer ik heel weinig, en toch waren zelfs de bovenkant van mijn handen en onder aan mijne voeten nat. Er is een gat in mijn Eau de C. gekomen van jewelste. En toch moet men zich verbazen over de veerkracht van de menschelijke natuur. Het is bijna ongeloof­lijk een week door te brengen in een temperatuur van boven 90° en toch hebben we er niets van gekregen; ik vooral heb mij uitstekend gehouden. Gelukkig, dat mijn gestel zoo taai is. Een kunst was het, om goed gestemd te blijven; we hebben daarom geen middag ons partijtje overgeslagen, hoe moeielijk het ons ook viel. Eens op een middag was ik zoo afgemat, dat ik mij met moeite naar de badkamer sleepte, in de hoop daar verkwikking te vinden. Ik draai de kraan open, steek den voet erin, en trek hem op hetzelfde oogenblik weer terug: het water was zóó warm, dat ik vreesde mij te branden; niet lauw maar bijna kokend; ca. 80°.
Gelukkig, dat deze tijd maar een week duurde. Zondags morgens passeerden we Straat Bab-el-mar-deb, een nauwe passage aan weerszijden door rotsen beschut. Rechts ligt Perim; boven op den top de reusachtige, onneembare vesting, door de Engel­schen daar gebouwd. Er kan zonder dat zij het willen geen schip passeeren; de geheele straat wordt door hen bestreken. Het is duidelijk, hoe zij hierdoor de geheele Roode Zee, respectief Suez-Kanaal in hun macht hebben. Men moet bekennen, dat het goed van hen gezien is, want Perim is, geloof ik totaal onneembaar.
We waren dus Goddank! de Roode Zee uit, en al dadelijk woei ons in de Golf van Aden de frissche wind uit de Indische Oceaan tegen; een gevoel, dat ik moeielijk beschrijven kan. De gewaarwording die een frissche wind geeft aan iemand, die een week als in een vuurzee geleefd heeft, kan alleen die begrij­pen, die het zelf doorgemaakt heeft. Uit pure vreugde, dat we ons weer eens roeren konden, hebben we dien dag van 's morgens 10 tot 's middags 6 gespeeld, natuurlijk met uitzon­dering van den tijd, dien de lunch in beslag nam.
Och ja! wat zal men anders doen? Lezen is bijna onmoge­lijk; ten eerste vermoeit 't, en ten tweede wordt men telkens dan door dezen dan door genen gestoord. Het spelen is een heerlijk middel om de achtermiddagen stuk te slaan; anders zou de tijd niet omkomen. Tegenwoordig spelen we ook veel whist. 's Avonds ben ik ook in een partijtje, en wel met den Komman­dant, vBuuren & Onken. Ik word op zo'n manier een goed speler, altijd beter in Indië, dan een kruk. We spelen zeer matig; waarschijnlijk speel ik op deze reis ongeveer quitte.
Ik moet even terugkomen op een boek, waarin ik hier lees "La Montagné" van J. Michelet. Het is een populaire, half-wetenschappelijke beschrijving van de natuur en de bergen in het bizonder. Het is een verfrisschende lectuur. De stijl is eenvoudig zelfs naief en toch pittig. De gedachten zijn oor­spronkelijk en treffend door hun eenvoud en waarheid. Hij bezit een geheel bizondere opmerkingsgave; ik zou het willen noemen: de gave om in alles de poëzie der natuur te weten opmerken en waarderen. U moet echter niet denken, dat het iets overeenkomt met die geschriftjes van Geertruida Caarelsen; het is geen dweepen met bloeiende madeliefjes of een kastanjeboom in een stadstuin: hij laat U zien het groote ontzag- en eer­biedwekkende in de natuur; aan zijne hand krijgt U een blik in het treffende van den eeuwigen samenhang van alles in de natuur. Hij wekt ontzag nù, en straks een glimlach. Men moet niet langer lezen dan een half of een heel uur, dan heeft men reeds genoeg. Bij vHeteren is het wel te krijgen; weest U zoo goed het te koopen, en mij ervoor in Rek Courant te debitee­ren; U zult er pleizier van hebben. Hij heeft in den zelfden trant nog geschreven La Mer, l'Insecte & l'Oiseau. Het eerste is mij alleen bekend, en eveneens zeer aan te bevelen.
Onze avonden zijn heerlijk, nu ze weer koel zijn. We blijven laat boven, soms tot 2 uur. vBuuren meestal, Onken ook. Deze man is veel aardiger geworden. Hij heeft zoo leelijk op zijn kop gehad, wanneer hij met zijn militairisme of derge­lijke onuitstaanbare "Schwärmereien" aankomt, dat hij er nu van zwijgt en de conversatie wel minder piquant, doch veel plei­zieriger is. Hij is een flink ontwikkelde man, en we hebben met ons drieën wel tot diep in de nacht zitten redenee­ren. Het is ook te groot onderscheid, de heerlijke temperatuur boven & de benauwde hut beneden. Dikwijls blijven van Ekers en Kölsen ook op. Van Ekers is een aardige flinke jonge vent, geboren te Amboïna en sinds zijn 9e jaar in Holland geweest. Hij is nu 20, heeft zijn examens gedaan, en gaat nu als onder­wijzer bij het L.O. uit. Ik kan zeer goed met hem opschieten, gisteren avond nog zijn wij tweeën tot kwart over 2 boven gebleven. We zagen toen een prachtig schouwspel. Een meteoor, die met een verblindend geflikker uit elkaar spatte. Het was alsof hij in de zee viel; dit was natuurlijk gezichtsbedrog; maar toch waren Zee & Hemel in eens in een verblindenden lichtglans gehuld. Het duurde maar een oogenblik, maar was prachtig.
Kölsen is een 23 jarig Hamburger mofje, die bij Erdmann & Sielcken, Gerard welbekend, te Samarang in betrekking gaat. Hij is een aardige vent; alleen kan ik niet velen, dat deze firma nu juist hare bedienden uit Duitschland moet importee­ren. Wat bl.... nog aantoe! zijn in Indië Duitschers of Hol­landers beter op hun plaats? En zijn er in Holland geen knappe jonge lui meer te vinden? Hij heeft volstrekt geen algemeene handelskennis.
......
......(onleesbaar Duits)
......
Ik vroeg bij wien. Bij Erdmann & S! Ver­beeldt je EvS een "Colonialwaarengeschäft"! Dit kan Gerard beoordeelen hoe bespottelijk. Een ander keer wou hij beweeren "het is jammer dat wij kooplui niet met elkander spreken kunnen". Ik vraag, waarom niet? "Omdat ons vak zoo weinig aanleiding daartoe geeft; omdat wij zoo weinig van elkander kunnen leeren."!!! Bij zulke ezels-redenaties is elke commen­taar overbodig. De man moge goed correspondent en boekhouder zijn; een flinke knappe vent is het niet. En bij zulke lui moeten onze Holland­sche jongens achterstaan! O Duitsche geest op Hollandschen bodem, O Duitsche grootheid door Hollandsch geld! ge delft Uw eigen graf. Eenmaal gaan de oogen open, en ons volk zal dan nog energie genoeg toonen, om weerstand te bieden tegen deze vreedzame annexatie.

Dit schreef ik gisteren. U zult U waarschijnlijk verbazen over mijn heftig anti-Germanisme. Maar is het niet hatelijk door een ander de kaas van het brood te zien eten en dan nog op diezelfde kaas te horen schelden ook?
Ik heb U dus beschreven het heerlijk gevoel, dat wij ondervonden toen wij van uit de Roode Zee de Indische Oceaan binnenstoomden. Voor velen zou dit echter bitter en bitter vergald worden en wel door de gevreesde en verfoeide zeeziek­te. Bij het binnenkomen van de I.O. komt men dicht bij Kaap Guardafui langs, zonder die echter te zien. Hier is als het ware het grenspunt tusschen Atlantische en Indische Oceaan, en door die te passeeren komt men op een punt waar de deining en de golving door de ontmoeting dezer zeeën zeer sterk is. Tot nu toe, of liever vanaf Marseille was de reis zeer stil, en werd er door niemand iets van zeeziekte geweten. Thans kregen velen een goed lesje. 's Avonds was de zee nog kalm, maar 's morgens vroeg werd ik door Kölsen gewekt, die mij met een stralend gezicht kwam vertellen, dat de zee onstuimig was. Hij verlangde evenals ik sterk naar wat beweging in 't water. Nu, vertellen hoefde hij het mij eigenlijk niet. Nauwelijks was ik opgestaan, of ik werd van het eene eind van mijn hut naar het andere geslingerd en zoo vice-versa. Ik zette mij echter schrap, trok nachtbroek en kabaai aan en toen naar het dek. Nauwelijks leunden wij echter over de verschansing of een groote golf kwam over en maakte ons tot op het hemd toe nat. Weer verkleed en naar voren op de boeg. Hier gebeurde hetzelf­de en nog veel erger. Toen trok ik mijn regenjas over mijn droge goed, en kon zoodoende wind en water weerstand bieden.
Het was een prachtig gezicht. We stonden op de boeg. Telkens stak hij zijn neus hoog in de lucht, opgetild door de reusachtige golven, om dan met kolossale vaart weer neer te dalen in de diepte. Dàn ziet men als het ware tegen de golven op, ziet men ze boven zich, en straks kijkt men in een vreese­lijke diepte neer. Ik moet bekennen, dat op den duur dit gevoel niet prettig is. Zeeziek ben ik echter niet geweest. Ik heb mij met kracht tegen alles in gezet, geen maaltijd overge­slagen en vooral niet gaan liggen, hetgeen dan ook het geluk­kig gevolg had, dat ik geheel vrijliep. Velen hadden het echter te pakken, vooral de dames. Alleen Juffr. Munk, de dochter van den dokter, die naar haar Indische familie reist, bleef van hen vrij.
Aan de tafel waren de rijen zeer gedund. Het was een toer om te blijven zitten, en niet van de bank te glijden als de schuit overhelde. Borden, schalen etc. stonden allen tusschen slingerlatten om het vallen te beletten. We deden bijna den ganschen dag niets anders dan kijken naar het spel der golven, dat steeds afwisseling geeft en nooit verveelt. Medelijden had ik echter met hen, die dit niet verdragen kunnen. Vooral heb ik veel aan Anna v.Gorkom gedacht, wier stemming & toestand ik mij nu levendig kan voorstellen, nu ik bij anderen de treurige gevolgen van het "woeste spel der baren" aanschouwde. Men moet echter ontzag hebben voor de reusachtige kracht, die in dit element ligt. Onze schuit kan gerust op een gewicht van 7 à 8 millioen kilos getaxeerd worden, en dat respectabel klompje wordt daar maar eventjes over en weer gesmeten, opgetild en weer naar onder geworpen, alsof het een notedopje was. Het loopen op dek was bijna niet doenlijk; van tijd tot tijd sloegen de golven er over, en bezorgden ons minstgenomen een voetbad. Eén golf kwam zelfs tot aan het groote zeil. We hebben een klein ongelukje gehad; het stoomroer, dat op de brug bestuurd werd, brak namelijk. Dadelijk schoten twee offi­cieren en wat matrozen toe, om het grote roer, achter aan het schip, in werking te stellen, hetgeen dan ook dadelijk gebeur­de. Toch had dit vrij onschuldige voorval op meneer Mebius zoo'n invloed gehad, dat de man, doodelijk verschrikt in zijn kooi kroop (het was nota bene 5 uur en op slag van eten) en er vóór den volgenden morgen niet uitkwam. Hij zag er toen nog bleek van.
Gedurende een paar dagen hadden wij dit weer; gelukkig bleef de stemming onder de gezonden goed, er werd 's middags toch met ijzeren volharding het partijtje gemaakt. Toen be­daarde de zee, de zieken werden weer gezond, de knorrigen vroolijk en alles was "all right".
Het zal U wellicht interesseeren te weten, hoe ons schip bestuurd wordt en door wie. Speciaal vertel ik het met het oog op Gerard, die hierin wel belang zal stellen.
Aan het hoofd van den heelen boel staat natuurlijk de kapitein. Hij heet Harten, is pas 32 jaar, maar een door & door goed zeeman, die het meeste vertrouwen inboezemt. Toen ik dan ook gelegenheid had een toost op hem uit te brengen (waar­over straks meer) was ik werkelijk door zijn persoon geïnspi­reerd. Hij is zeer nauwgezet, en wijkt in gevaarlijk water, als bv. de Roode Zee, niet van de brug. Ik zal de bemanning in 3 categorieën verdeelen:

I. de Zeelui
Hoofd: 1e officier, Behrens
volgen 2e, 3e & 4e
Bootsman, Bootsmaat, Timmerman, Ziekevader, Kabelgast, Donkeyman, 18 Kwartiermeesters en matrozen.

II. de Machine-beambten
Hoofdmachinist Boom premier
volgen: 5 machinisten & assistent-mach (jongens van de kweekschool)
ketelmaker, 8 stokers, 8 kolenwerkers

III. Voeding, bediening etc
Hoofd: administrateur v.d.Veer
onder hem staan
1 & 2e Hofmeester, 1 & 2e Magazijnmeester
1 & 2e Kellner, linnenjuffrouw
Chefkok, 3 ass. koks. Volkskok
2 slachters, bakker, lampenist
15 Javanen.
(terzijde: & de dokter)

Eene kolossale bemanning zooals U ziet. Van de inrichting van het schip hoef ik U niets te vertellen. Die kent U. Alleen dit: we hebben van drinkwater niet minder dan 80.000 liter aan boord. Alles wat drank is, wordt in ijs bewaard, en is ijskoud tot waschwater toe. In de Roode Zee versmolten dagelijks 3000 ko. ijs.
Van steenkolen worden dagelijks 25.000 ko verbruikt; en kost de uit & thuisreis alleen aan kolen ¦ 40.000,- Gemiddeld kan men aannemen, dat het schip, inclusief alles en alles dagelijks kost ¦ 1000,- De som, die de Mij voor dit schip betaalde bij inkoop was 1 Millioen. Nu kunt U begrijpen, welk een belangrijke rol deze Mij in ons land vervult, en hoe vele menschen van haar leven.
Graag leun ik vóór op het schip over de verschansing en kijk naar de zwermen vliegende visschen, die voor de boot opspringen. Het is een vreemd, eigenaardig gezicht. Ik maak ook graag een praatje met de soldaten, voor wie bijna allen deze reis het slot van een treurspel is, en waarschijnlijk het begin van een ander. Het zijn bijna allen verongelukte lui. O.a. is er een Duitsch architect bij, een beschaafd + ontwik­keld man, die ook in Amst. bij de O.W. gewerkt heeft. Het is interessant met die lui te praten; men kan natuurlijk niet vragen naar de reden van hun wanhopig besluit, maar te gissen is het dikwijls uit het gesprek, en dan staat men perplex hoe een mensch zich soms vergooien kan. Ook een Fransch markies, die er nota bene 300.000 francs doorgelapt moet hebben.
Van vliegende visschen kwam ik op soldaten en van solda­ten kom ik op phosphor, een combinatie van 3 zaken, die niets met elkander gemeen hebben, en toch dikwijls op hetzelfde oogenblik attentie vragen. Met het laatste bedoel ik dien golvenden streep van vonkelend licht die 's avonds om & achter de boot te zien is. De een zegt het is phosphor, de ander noemt het infusoriën, een derde is overtuigd, dat het niets anders dan electriciteit is, hoe het zij, prachtig is het schouwspel zeker. De golven, die vóór en op zij tegen het schip aanslaan, spatten vuur; de boot is aan alle kanten omringd van een vonkelende licht zee, en daar, waar twee golven tegen elkander of over elkander heenslaan, spatten de vonken verblindend omhoog. De voor, die het schip achterlaat, is lichtend tot aan de horizon; rechts & links, voor & achter: lichtend water.
Nu hebben wij het niet erg getroffen, want het kan gebeu­ren dat de zee, zoover het oog reikt, een & al vuur is. Ook is het den eenen avond veel sterker als den anderen; maar al is het nog zoo gering, treffend is het steeds.
Ter tijd dat de zee zoo onstuimig was, hadden we juist volle maan, en U kunt begrijpen, welk een fantastisch gezich die wildbewogen zee was, door de maan beschenen. Helder stak het blinkende schuim tegen het donkere water af en telkens was het tafereel verschillend. "Uberhaupt" heb ik nog geen dag gehad, dat de zee dezelfde was; elke dag biedt zij wat anders, en al hebben wij in geen 14 dagen een schip gezien, de omge­ving was nooit vervelend. Telkens en telkens kon ik met genoe­gen naar die lucht en water en dat water en lucht kijken. De lui, die beweren, dat de Zee eentonig is, zijn blind, bijzien­de, of te lui om hun oogen te gebruiken. Nergens dan op zee, wordt men meer gefrappeerd door die altijd afwisselende ge­stalten der wolkengevaarten; nergens dan op zee komt de too­verachtige, geheimzinnige sterrenhemel meer tot zijn recht; nergens dan op zee weet de maan zóó te spelen, zóó te bekoren en zóó te imponeeren, en eindelijk, nergens dan op zee, is iets schooners dan de
Zons- Ondergang.
Ik had gedacht, dat om dit dagelijks terugkeerende sch­ouwspel goed te genieten, vóór alles noodig was een rijk ge­stof­feerde omgeving; dat eerst dan de wonderbare afwisseling der kleurschakeeringen tot haar recht zou komen, wanneer dit uitgegoten werd over een schoon landschap. Mis! is er iets wat zóó ontvankelijk is voor kleuren en tinten als lucht & water? En offert iets zoo zeer zijne zelfstandigheid op om van anders zijne inspiratie te ontvangen, als juist deze twee elementen?
Het was voor eenige dagen geleden; de klok wees half zes; en om zes uur neemt de zon geregeld elken dag afscheid van ons. (In de tropen gaat zij 's morgens om 6 uur op en 's avonds om denzelfden tijd onder.) vBuuren kwam mij roepen, om op de campagne te gaan staan, en getuige te zijn van een eenig schouwspel. Rond ziende, waanden wij te staan onder een groot­en stolp. We stonden als in een groot gewelf. De hemel was bedekt hier & daar met wolken van de verschillendste gedaanten en kleur.
Daar begint de zon langzamerhand te verdwijnen; al meer & meer komt zij de zee nader, totdat zij als het ware op de zee ligt. En als was het, om nog voor het laatst hare kracht te toonen, kleurt zij den westelijken hemel vuurrood. De zee neemt ook die kleur aan; het was een & al vuurgloed. De toppen der wolken worden ook bloedrood gekleurd, terwijl het onderste gedeelte er van hun donkere kleur behield. Het ooste­lijke gedeelte van den hemel echter nam -meer zelfstandig- niet dien donkerrooden gloed aan; behaagziek hulden die wolken zich slechts in een licht rose tint, en maakten daardoor den be­koorlijksten indruk.
U kunt begrijpen hoe schoon die geleidelijke overgang was van vuurrood tot licht rose, te meer, daar de wolken zich daartoe zoo goed leenen. De zee vertoonde het zelfde schouw­spel; zij, daags zoo blauw, was nu rood. Korten tijd duurde dit slechts; spoedig dook de zon geheel in zee weg, en het was toen weer een treffend gezicht, de scherpe kleurenschakeerin­gen meer & meer te zien plaats maken voor een nevelachtig waas. En eindelijk duidde aan den westelijken horizont slechts een flauw-roode plek de plaats aan, waar zooeven de "Vorstin des Daags", zooals de dichters zeggen, haar indrukwekkend afscheid had genomen.
Ik kan U niet den indruk beschrijven, die dit maakt; de stemming, die dit verwekt. Het is niet alleen bewondering, maar een gevoel van kleinheid, dat men krijgt, wanneer ge vóór zulke schouwtaferelen staat. Eerbied en ontzag vervullen iemand, die getuige is van dergelijke -ik zou haast zeggen- machtsvertooningen der natuur.
En nu van het grootsche overgestapt op het prozaïsche, van zonsondergang op de rijsttafel. Vanaf Port-Said krijgen we 2 keer per week in plaats van de lunch, de rijsttafel. Het was met vreezen & beven dat ik den eersten keer aanzat, omdat het groot ongeluk zou zijn, wanneer het mij tegenstond. Gelukkig echter smaakt het mij van af den eersten keer uitstekend; het zijn wel eigenaardige combinaties b.v. sardines en gehakt, kippen en gebraden ham, kalfslever & ommelet, dat alles door elkaar gaat, maar het totaal smaakt uitstekend. Ik zal U naderhand wel eens uitvoerig schrijven, wat er alzoo in komt. Gisteren hebben wij te Padang gerijsttafeld, wat uitstekend lekker was.
Verleden zondag hebben wij een aardigen dag gehad. Zater­dags was de kroonprins jarig geweest, wat echter ongemerkt voorbij was gegaan. Zondagmorgen werd er bowl geschonken, waarbij echter zeer weinig vaderlandsliefde aan den dag kwam. De Duitsche Heeren konden niet nalaten dit ironisch op te merken. Aangenaam was dit nu juist niet, en dit gaf vBuuren en mij aanleiding om ter eere hiervan 's avonds eenige feeste­lijkheid te organiseeren, omdat niet bij alle Hollanders een onverschillig flegma overheerschend was. Spoedig was het idée gevonden; we zouden de lui van de groote tafel aan het dessert bij ons aan tafel vragen. Dan konden we ons tevens met de andere lui bij ons combineeren, iets anders kon toch niet, daar de tijd te kort was.
Zoo gezegd, zoo gedaan. vBuuren werd tot praeses van de tafel benoemd, Onken & ik werden ceremoniemeesters, en we namen alle 3 een officiëele toost voor onze rekening. Van Arcken was heraut, die bij alles zou helpen. 's Middags flans­ten vB. en ik
ieder een liedje te samen, dat op de hectograaf van vArcken afgedrukt werd. De plaatsen werden verdeeld, en toen 's avonds de tafel afgeloopen was, en de lui naar boven gegaan waren, was bij ons de tafel feestelijk opgesierd. (We hadden den eersten hoofdofficier & hoofdmachinist ook geïnvi­teerd). Kapitein, administrateur & dokter waren van zelf tegenwoordig. vBuuren, die een uitstekend redenaar is, opende den boel met een allergeestigsten toost, waarin hij den vor­ste­lijken verjaardag herdacht, en ten slotte allen opriep, om staande het "Wien Neerlandsch bloed" te zingen. Ik moet zeg­gen, dat was wel aardig, en moet vooral op de vreemdelingen een goeden indruk gemaakt hebben. Daarna was Onken aan het woord, die een aardigen toost op de dames uitbracht, en ten slotte was het mijn beurt om op den kapitein een glas te drinken. Het deed mij pleizier, dat ik dit juist trof omdat ik hierdoor gelegenheid had aan onze dappere zeelui in het alge­meen & den kapitein in het bijzonder mijne hulde te brengen.
Hiermede was het officiëele gedeelte afgeloopen. We deelden toen het drinkliedje rond, dat ik gemaakt had, en de vroolijkheid werd algemeen. We hadden afgesproken, dat geen Heer er zonder toost zou afkomen, omdat het vervelend is, als altijd de zelfde lui aan het woord zijn. Dit was zeer amusant, omdat er een aardige variatie tusschen de verschillende spee­ches bestond. Meneer Mebius, b.v., werd doodsblik toen hij het woord kreeg, en met een gezicht alsof hij ene lijkrede hield, bracht hij een toost uit op de gezelligheid aan boord. En zoo was er telkens wat anders. Toen den boel op was, scheidden we van tafel, en werd op dek de pret voortgezet.
We hebben er uitstekend veel succès van gehad, en meteen de beschuldiging van on-vaderlandslievenheid krachtig weer­legd.

Batavia, Vrijdag 9 September 1883

En zoo heb ik dan gezond en wel voor het eerst den voet op Insulinde's bodem gezet. Ik behoef U niet te zeggen, dat het een eigenaardig gevoel was, toen het anker op de reede viel en een kanonschot donderend onze aankomst annonceerde. Vele der passagiers waren innig verheugd, omdat zij, dikwijls na jaren lange afwezigheid, bloedverwanten en vrienden weder terug zouden zien. Ik daarentegen voelde mij minder opgewekt; het idée, geheel alléén en vreemd in een vreemd land te komen, was nu niet juist opwekkend.
Daar komt de agent aan boord. "Een brief voor meneer de Vries!" Van wien kan dat wel zijn? En ziet! het eerste, wat mij op Indië's bodem wedervaart, is een bewijs van hartelijk­heid; eene invitatie van Meneer en Mevrouw Noodt om bij hen te komen logeeren. Schriftelijk gedaan, omdat de aankomst van de boot zoo ongeregeld is, dat zij niet weten, wanneer dit plaats heeft. Ik was er zeer door getroffen. Zou dit reeds zoo spoe­dig ondervonden blijk van vriendschap een gunstig voorteeken zijn?!......... Ik weet het niet maar hoop het.
En zoo nam ik een Tado (dos-à-dos) en reed naar Tanah­bang, waar het huis van de familie staat, waar ik met de meeste hartelijkheid ontvangen werd. Dat het mij boven alles goed deed, behoef ik niet te zeggen; het was de beste remedie tegen mijne zwaarmoedige stemming.
Maar vóór ik verder ga, nog even een kort relaas van het einde onzer reis, dat niet het minst interessante was. Het was verleden Zaterdagavond 8 uur toen het anker viel op de reede van Padang. Het was zóó donker dat wij alleen de lichten der ook op de ree liggende schepen konden zien. Maar konden wij onzen oogen den kost niet geven, onzen reukorganen des te meer. Inplaats, dat de zee ons de eigenaardige frischheid der zee toezond, bracht hij ons de heerlijkste geuren van het land. Men kan nog wel beschrijven, wat men ziet; wat men ruikt echter niet. Want zulk een mengeling van de verrukkelijkste geuren, zulk eene "..(onleesbaar Duits).." atmosfeer kan een Hollander, ook zelfs al dweept hij nog zoozeer met de reuk onzer hyacinthvel­den, onmogelijk voorstellen, wanneer hij het niet zelf geroken heeft.
Dat wij uiterst begerig waren het land te zien, dat reeds van uit de verte zich zoo goed introduceerde, kunt U begrij­pen. Den volgenden morgen om half zes was dan ook een ieder boven. Het was de eerste kennismaking met de tropische natuur! Links van het schip lag Poeloe (Eiland) Pisang. Een behoorlijk klein stukje land, heuvelachtig, en zoo dicht en welig be­groeid, als men in Europa nooit ziet. Rechts het vaste land, van Sumatra, waarvan het meest in zee uitstekende punt de Apenberg heet. Van de plek, waar het zeewater zijn voet be­spoeld tot het uiterste eindje van zijn kruin eveneens dicht begroeid.
Ik zal niet reeds nu trachten U een idée te geven. Ten eerste, omdat ik zelf nog zoo zeer overstelpt ben door al het nieuwe en vreemde, dat ik zie, zoodat ik mij nog niet eens rekenschap van mijne indrukken kan geven, en ten tweede, omdat volgens het algemeene zeggen, de natuur in de Minahassa die van Java en Sumatra nog verre moet overtreffen. Wat moet dat dan goddelijk zijn! Maar dit alleen: de aanblik op het bekoor­lijke eilandje en den trotschen Apenberg bespoeld door de blauwe zee, met de hemelhooge, dichtbegroeide Sumatrasche bergen als achtergrond, is zóó aangrijpend mooi, dat men onwillekeurig even de oogen sluit, om dit beeld diep in het geheugen te prenten.
Op Padang wachtte ons echter nog eene andere verrassing. Nauwelijks was de agent aan boord, of hij bracht ons de vree­selijke tijding van de Krakatau-uitbarsting. De telegraaf zal U gewis reeds de ramp in al zijn omvang hebben doen kennen; ten overvloede vindt U in bijgaand pak kranten het uitvoerig verhaal van deze ontzettende gebeurtenis. Eene uitbarsting als deze is, -men kan dit gerust aannemen- in deze eeuw nog niet voorgekomen; en al is de ramp op het oogenblik groot, de gevolgen zullen nog tienmaal erger wezen. Hoewel ik bezorgd was over onze reis, omdat het vaarwater in Straat Soenda geheel veranderd was, is het toch merkwaardig en gelukkig, dat het juist vóór onze komst gebeurd was. Het scheelde maar een paar dagen, of wij hadden ook het geval mee kunnen maken.
Al is men nog zoozeer kind der 19e eeuw, eene zekere bijgeloovigheid bezit een ieder; er zal geen mensch zijn, of hij hecht aan voorteekenen eenige waarde, al is zij nog zoo klein. Zoo ook wij aan boord; zoo dicht geweest bij het ont­zettendste gevaar, en zoo merkwaardig het ontloopen.
Te Padang gingen vBuuren, Onken, Kölsen en ik aan wal, en opnieuw trof ons de natuur, toen wij, de Apenberg omvarende, Padang aan den mond der rivier zagen liggen, aan een bekoor­lijken inham. Wij namen een rijtuig en lieten ons de plaats eens rondrijden. Op de societeit maakten wij de kennis met verschillende officieren, die de reis met de "London" op zoo ijselijke wijze hebben meegemaakt. In het Sumatra-hôtel ge­bruikten wij de rijsttafel -verrukkelijk- en stevenden om 2 uur weer naar boord. Ik zal mij niet wagen aan een beschrij­ving der plaats; er komen nog gelegenheden genoeg dit te doen, en ik zal dan -doordat ik meer gezien zal hebben- U er eene betere idée van kunnen geven, door de verschillende hoofd­plaatsen met elkander te vergelijken. Ik trof er o.a. een neef van Kuneman, officier.
Gelukkig lag op de ree de "London" die zelf getuige van het onheil geweest was. Gelukkig, want nu kon onze kapitein zich daar oriënteeren over de verdere route, en informaties nemen over de zoozeer veranderde Straat Soenda. Dit stelde ons nogal gerust, en welgemoed, hoewel in 't geheim eenigszins ongerust aanvaardden wij de verdere reis naar Batavia.
Zietdaar, lieve Moeder! het getrouwe, misschien wat al te uitvoerige relaas van onze reis naar Batavia. Ik heb gemeend U geene bizonderheden te moeten sparen, wetende, dat alles, wat mij wedervaart U steeds zal interesseeren.
Het was dus Woensdag 5 September, dat ik mijn intree deed in het prachtige Batavia. Ik wist, dat de aankomst van het schip onmiddellijk getelegrafeerd werd, en vond dus niet noodig, een handvol geld uit te geven, om U in 't bizonder nog mijn aankomst te berichten.
Nu -Zondagmorgen- zit ik in de voorgalerij van het kleine paviljoen, wat mijn logeerkamer is, en zal trachten U een klein overzicht van mijn indrukken te Batavia te geven. Zooals gezegd, verwacht geene beschrijvingen van Indische toestanden, gebruiken etc, dit later. Vooraf echter eene kleine verras­sing; mij herinnerende de bewondering, waarmee U op de Ten­toonstg. het Padangsche Zilverwerk bekeekt, heb ik te Padang voor U & Hanna & Jettie eenige voortbrengselen van deze unieke industrie gekocht, wezenlijk prachtig van bewerking. Het zijn sieradiëen. Maar Hanna en Jettie mogen ze niet dragen; ze moeten zich niet altijd zoo verschrikkelijk opdirken. Ze moeten ze in een doosje leggen, en aan dezen of genen vertoon­en als komende van "me broer in Indië". Wat voor U is, zult U waarschijnlijk Zondags mee pronken. Ik zend het per post of wellicht met een neefje van Mevrouw Noodt, die over 14 dagen naar Holland vertrekt. Ook heb ik in Port-Said echte Turksche Rozenolie voor U gekocht.
Ik heb het hier bij Mevrouw Noodt uitstekend getroffen. Zij is een bizonder lieve, hartelijke vrouw; ook meneer is erg aardig. Ik kan bijna niet begrijpen, dat die 30 jaar in Indië zijn, zoo Hollandsch zijn zij in hun begrip­pen & manieren gebleven. Over het algemeen valt het mij vree­selijk op, zoo weinig men het den menschen kan aanzien, zelfs hun, die hier al lang zijn. Ik hoop niet, dat dit met mij zal zijn; ik hoop erg, er dan een beetje verbrand c.s. uit te zien; hier zien al de menschen bleek of wit. Een roode kleur ziet men nooit, of het moet zijn verbrand door de zon. Hoe het toeval de menschen toch gek tesamen kan brengen; raad eens, Gerarda, wie hier ook logeert? Juffrouw vdBijl, die jij met je adviezen en raad over Engel­sche toestanden indertijd geholpen hebt. Ze is onderwij­zeres en is nu overgeplaatst naar Macas­sar; we maken dus de reis tot zoover samen. Het is een aardig, vroolijk meisje, die erg blij was, dat ik haar eens wat van Amsterdam en de Amster­dammers kon vertellen.
Aardig was het om Edith v.d.Hout terug te zien. Zij is nu een opgeschoten meisje van 13 jaar. Levendig, natuurlijk, aardig; ik kan bijna niet begrijpen, dat dit dezelfde is als dat kleine kind, dat bij ons logeerde. Zij heeft een klein, vurig paardje; en het is bepaald een schilderachtig gezicht, haar in een vlug, lief rijpakje den weg op te zien galoppee­ren. Zij heeft lang golvend haar, dat dan haar achteraan wappert.

(Op leeggelaten pagina: dit bleef bij vergissing open. Dk. Ik ben door de zeelucht erg verbrand en heb een Chineesche bruiloft gezien. Wat interes­seert U het meest?)

De woning is prachtig. Een flinke tuin vóór; het huis is groot, met een kolossale breede voorgalerij; de kamers loopen allen in elkaar (ééne verdieping) en zijn open en erg luchtig. In de achtergalerij wordt gewoonlijk gehuisd en vóór visites ontvangen etc. Achter het huis zijn aan weerskanten de bedien­denwoningen, stallen etc, en staat ook het paviljoentje, dat ik bewoon. Meneer Noodt is een van de hoogstgeplaatste ambte­naren van Batavia, hetgeen zijn inkomen (¦ 1600,- p md) reeds bewijst. Op de Vrijdagsche receptie van Mevrouw heb ik al allerlei groote pieten ontmoet. (Krakatau speelt dan in de conversatie een hoofdrol). En toch zijn Mr & Mevr beide, erg eenvoudig en hartelijk. Vooral Mevrouw, voor wie ik erg veel sympathie begin te voelen. Zij zal U spoedig schrijven. Zooals U weet, komen zij na 3 jaar voorgoed naar Holland. Welk een geluk moet dat voor de jongens zijn! Vreeslijk is het toch, om je kinderen zoo onverbiddelijk van zich af te moeten sturen.
Ik heb ook een visite gebracht bij de Pino's, waar ik erg aardig ontvangen ben. (Wanneer ik den weg niet weet, krijg ik den oppasser mee; een gek gevoel is het, met zoo'n zwart knechtje achter zich te loopen). Wanneer ik hier bleef, zou ik in minder dan geen tijd dik in de kennissen zitten. Ook onder de jongelui. Ik ken er al verscheidene; als ik in de Harmonie kom (de Soos) ben ik zeker kennissen te treffen. Opmerkelijk is het, hoevele lui er zijn, die ik in Amst. gekend heb; b.v. bedienden van kantoren, die mij van de beurs kennen. De moffen zijn hier ook zeer sterk vertegenwoordigd; waar zit dat ge­broed niet?
Gisterenavond - Zaterdag heb ik bij den jongen Vettewin­kel gegeten, en toen zijn wij naar Concordia -de militaire Soos- gegaan, waar muziek was, en waar ik een boel Amsterdam­sche jonge lui vond. Wij zijn op echt-Hollandsche wijze lang blijven plakken.
Over het algemeen is Batavia erg Europeesch. Men vindt er alle Europ. zaken & gemakken, vereenigd met de Indische luxe. Een stad is het niet, doch ééne groote buitenplaats. Men vindt er geen straten; het zijn alle breede lanen, beplant met mooie, zware boomen. Het is het beste te vergelijken met de groote laan in Hilversum; aan weerszijden huizen, villa's eigenlijk, allen wijd van elkaar, en omringd met een flinken tuin. Zoo kruisen zich de lanen; het Koningsplein (om van pleinen te spreken) is zóó groot, dat Utrecht er op kan staan. Het lijkt wel een groote Hertenkamp. Ik denk aldoor, dat ik buiten ben. De warmte vind ik niets erg. Ik vind het niet heeter, dan bij ons een warme zomer. Nu komt dat, omdat mijn bloed nog de Hollandsche temperatuur heeft. Ben ik lange­ren tijd hier, dan zal ik ook er meer last van krijgen.
Ik benieuwd, wanneer bij mij het zoogenoemde acclimatisa­tieproces komt. Dit is een tijd van lusteloosheid, ongesteld­heid, etc, dien ieder door moet maken, doch waarmee allen met een Jantje van Leiden afkomen, en hetgeen voor hen eene soort van doop is.
Aardig zijn die naakte, bruine Javaansche kindertjes, die hier rond spiewelen, met hun "Tahé, toean" (Dag meneer). Met het Maleisch kan ik nog maar weinig terecht.
Aanstaande Zaterdag vertrek ik, helaas! want Batavia is zóó prettig, dat ik er dolgraag nog wat zou blijven. Het is misschien goed, dat ik er niet langer blijf, want dan valt Menado te veel af. Toch zou ik hier uit een "geschäftlich" standpunt niet willen blijven, want het zijn op de kantoren hier verschilt niet veel van de Europeesche. Ik las dezer dagen in de Celebes-Courant een artikel uit Macassar, waarin de noodzakelijkheid betoogd werd, dat de Hollandsche jongelui, inplaats van naar Engeland, of zoo, te gaan, eens een jaar of wat in Indië voor hun koopmansopleiding kwamen doorbrengen, en hij speciaal Celebes als de streek noemde waar het meest te leeren viel. Dit te lezen deed mij nogal pleizier.
Ik sluit nog in een kaartje van Krakatau en omstreken, waarop U ook den omweg kunt zien, dien we gemaakt hebben.
Lieve Moeder! nu weet U weer een & ander van mij af. U wilt dit zeker wel aan broers en zusters laten lezen (noot: ook Christine in Merzig), omdat ik allen niet afzonderlijk kan schrijven, en wien er verder in belangstelt. Van uit Samarang, waar ik 2, en Soerabaya, waar ik 3 dagen blijf, schrijf ik weer. Ik behoef U niet te zeggen, dat U van Mevr Noodt en verder veel groeten moet hebben. U wilt zeker wel links en rechts de luidjes van mij groeten, in het bizonder de huisge­nooten (Juffr Rouffaer niet te vergeten) familie en vrienden. Morgen komt de mail aan; erg hoop ik daarmee brieven te krij­gen. Inliggend vindt U nog een speciaal schrijven aan U. Tot over eenige dagen dus Vaarwel! spoedig schrijf ik weer.
Uw liefhebbende

Dk.

(Inliggend de volgende brief:)

a/boord "Prinses Amalia"
3 September 1883

Lieve Moeder!

Alsof het een besturing van den hemel was, vond ik heden morgen Uw weldoenden, moederlijken brief. Hij lag in mijn koffer verscholen op een plekje, waar ik nog niet geweest was; en ziet, gedurende 4 weken heb ik een brief bij mij, die mij zoo heel veel waard is. Was dit niet hatelijk? Neen lieve Moeder! juist op dit oogenblik was hij voor mij van onbereken­bare waarde, juist toen ik het meest naar een opbeurend, sterkend woord verlangde vond ik hem. Want in de eerste dagen aan boord was er te veel afleiding; maar nu, nu we allen naar het eind verlangen niet. Vandaag is het de laatste dag, dien ik hier doorbreng. U begrijpt welk een zee van gewaarwordingen zich aan mij opdringen, hoe hoofd & hart vervuld zijn van vrees & hoop, van twijfelingen & moed. Het is dus morgen, dat ik den eersten voet zet in het land, waarvoor ik alles, wat mij dierbaar was, heb opgeofferd. Morgen ook verlaat ik de vrienden, die ik hier aan boord gemaakt heb; morgen ook zal ik dus voelen, wat het zegt, alléén te staan. Zal de uitkomst leeren, dat ik goed & wijs deed, zóóveel op te offeren? Zal ik vinden, wat ik zoek? Zal het groote verlies, dat ik geleden heb, vergoed worden?
Ziethier hoe ik heen & weer geslingerd werd, hoeveel moeite ik had opgeruimd en moedig te blijven. En juist op dat oogenblik vind ik Uw brief. Goddank! Hoe diep mij ook Uwe woorden aangrepen, vond ik er toch den steun en de troost in, die ik zocht. Ik herhaalde mij zelf weer, hoe noodig deze stap was, en langzamerhand kwam ik weer tot kalmte. Ik herhaalde mij ook, wat mij meer & meer bewust wordt; wat ik vroeger wel voelde, maar dat mij nu meer & meer duidelijk wordt: hoe goed het voor mijn wezen, voor mijn vorming als mensch kan zijn, dat ik weggegaan ben. Want welk een tegenwicht ik ook had in onzen eenigen huiselijken kring met U aan het hoofd, het leven in Europa werkt niet opbouwend. Het materialisme, zoogenaamd, is bijna overheerschend; da strijd om het leven neemt hoofd & handen zóó in beslag, dat er voor hart + gemoed bijna geen tijd meer over blijft. En dan, hoeveel flinke lui er onder mijne kennissen ook mogen zijn, de dampkring, waarin jong-Holland leeft, is lang niet zuiver. Waar zijn hun idealen en principes? In koffiehuis en bierkneip.
Zonder mij zelf te willen roemen, hebben echter mijn opvoeding en aanleg mij tot iets ander gemaakt. Ik had mij, geloof ik, toch nooit recht gelukkig gevoeld in dien damp­kring; wat meer zegt, ik vreesde, dat ik zelf ook voor den geest des tijds zou moeten bukken. De illusies, die men zich als kind van het jongeluisleven maakt, zijn vrij wel verdwe­nen. Ware ik gebleven, ik was een prozaïsch berekenend "old fellow" geworden.
En nu! zal het nu anders worden? Ik weet het niet, maar vertrouw van wel. Van uit den drukkenden dampkring der groote stad, kom ik op een der schoonste plekjes der wereld, waar mijne handen en mijn hoofd, interessant werk in overvloed zullen vinden; waar hoop ik dus, mijn verstand ontwikkeld zal worden. Ik zal moeielijkheden & bezwaren te overwinnen hebben; dit zal mijn energie versterken. En bovendien, er blijft tijd genoeg over, dat Gemoed & hart ook tot hun recht kunnen komen. Komende uit de hoofdstad, waar elke behoefte, elke begeerte terstond voldaan kunnen worden, kom ik op een klein plaatsje, waar ik veel te ontberen zal hebben. Maar ontberingen (in den goeden zin des woords) vormen meer dan iets het karakter; maken den jongeling tot man. Mag ik dus niet hopen, dat als ik over 5 jaar terugkom, mijn karakter beter gevormd zal wezen, dan wanneer ik al dien tijd in denzelfden sleur gebleven was?
Ziet lieve Moeder! het is mij gegaan als U. Was ik treu­rig gestemd heden morgen, nu zie ik mijn toekomst veel blij­moediger tegmoet. En in die oogenblikken, waar die herinnerin­gen aan mijn eenig thuis mij te sterk zullen worden, zal ik slechts Uw brief ter hand nemen, en daarin troost & kracht zoeken en vinden.
En nu Vaarwel! in bijgaand officiëel epistel vindt U eenige bizonderheden van mijn reis; het is mij een uitspanning en pleizier naar huis te schrijven. Straks zijn we te Batavia; van daar uit weder bericht. Ik blijf met innige liefde

Uw Zoon.
************

Soerabaya 19 Sept. 1883.
Hotel des Indes

Lieve Moeder!

Ik ben standvastig gebleven! De lui wilden mij met alle geweld naar de soos hebben, of tenminste, dat ik een partijtje mee zou maken, maar..... ik voorzag dat er morgen van briefschrij­ven niet veel zou komen en daarom wilde ik dezen avond daartoe goed besteden. Het is nu 9 uur. Ik kom net van tafel en heb mij lekker gemaakt (nachtbroek + kabaai) en zit nu in de voor­galerij van mijn kamer.
Het is achteraf goed, dat ik niet aan boord met mijn epistel begonnen ben. Ik was in geheel geen prettige stemming terwijl nu het zien van Soerabaya een welkome afleiding is. Het is namelijk eene groote schaduwzij, of liever de groote schaduw­zijde van mijn groote reis, dat ik telkens vrienden maak, mij telkens aansluit, en dat -juist als van weerskanten de ver­houding prettig wordt- ook juist de datum van vertrek daar is. Dit was aan boord der "Amalia" te Batavia, en nu aan de "Pambo­ra". Het vertrek van Batavia vooral viel mij zwaar. Ik voelde mij bij Noodt zoo geheel thuis. Het zijn beide zoo lieve menschen, dat ik mij bepaald aan hen gehecht heb. Toen ik hen als souvenir een boek gaf, kon ik ook niet nalaten mijne gevoelens daarin lucht te geven en schreef voorin:

Wanneer de jongeman de voet zet aan het strand,
Dat voor hem nu zal zijn een tweede vaderland,
Dan is het hem zoo vreemd zoo duister om hem heen
Hij voelt dan wat het zegt te staan geheel alleen,
Maar is er dan een hand die hem een "Welkom" biedt
Dan is het of opeens hij "Zonneschijn" weer ziet
O! Nooit als in den vreemde voelt het me hoeveel het zeit,
Te ontvangen worden met gastvrijheid, hartelijkheid.

Vooral hetgeen deze laatste twee regels uitdrukken, heb ik diep gevoeld. Ik kom nog zoo kersversch van uit de huiselijke kring, dat het gebrek aan personen, die welgemeend belang in je stellen, van tijd tot zwaar drukt. Ben ik eenmaal op de plaats mijner bestemming, dan hoop ik zal dit niet zo zijn; daar zal ik wel vrienden vinden; maar tot nu toe heb ik dik­wijls behoefte mijne indrukken & gewaarwordingen aan een belangstellend hart meetedeelen. En is dit er niet, dan wordt de herinnering aan thuis mij wat te sterk....... Maar ik wil mijzelf nu niet gaan zitten naarmaken; dit is te zeer in tegenspraak met mijn aanhef.
U zult zeker aan mevrouw Noodt schrijven, en haar nogmaals verzekeren, hoezeer ik haar ontvangst waardeer.
Ik schreef u het laatste met de Engelsche mail; ik meen het was zondag voor 8 dagen. Ik zal dus weer mijne gewoonte vol­gen, en U naar chronologische volgorde mijn wedervaren meedee­len.
Ten eerste de inrichting van de dag. 's Morgens om 8 uur stond ik op; liep dan even rond, en ging dan mandiën (baden). Dit is heerlijk verfrisschend, en naar mijn idee ook gezond. Om half negen was ontbijt (geheel op zijn Hollandsch ingericht) en daarna had ik dikwijls nog wat in de stad te doen of zoo, tenminste 's morgens deed ik, wat ik te doen had, omdat dat de beste werktijd is. Om 2 uur was de rijsttafel. Hoewel Mevr. N maar 4 maal 's weeks rijst eet, den anderen tijd gewoon, heeft zij om mij altijd rijst gegeten, omdat ik er zoveel van houd. U weet, ik hield altijd al van kostjes door elkaar. Nu!! hieraan kan ik mijn hart ophalen. Het is een combinaison à l'infini, van alle mogelijke zaken. Sinds Port Said heb ik nog geen enkele tafel bijgewoond, die dezelfde was. Ik begin nu op de hoogte te komen van de verschillende zaken, en kan het dus juist naar mijn smaak inrichten. Sterk maak ik het natuurlijk niet; trouwens dit wordt door de Europeanen weinig gedaan. De aangename smaak der verschillende zaken gaat ook geheel verlo­ren wanneer men het "heet" maakt.
Na de rijst ging ik gewoonlijk slapen. Hoewel dit voor lui die in zaken zijn niet mogelijk is, heb ik toch nog maar geprofi­teerd, omdat het zoo heerlijk is. Men neemt een boek, legt zich in bed (dit zijn meer rustbanken; in Indië gebruikt men geen dekens) en valt dan ongemerkt in slaap. Om 5 uur werd ik wakker en ging dan weer mandiën. Ik verzeker U dat dan het kopje thee in de heerlijke voorgalerij geschonken, en zittende in een wipstoel, genoten, heerlijk smaakte. Ja, ja, die Indi­sche lui weten het zich wel plezierig te maken! Daarna ging ik gewoonlijk naar "de Harmonie" om de kennissen te spreken, of een partij billard te maken. Het is eigenaardig, zoo spoedig men hier, ik bedoel daar, in de kennissen komt, was ik er gebleven, ik had mij er uitstekend geschikt. Alleen het is er fameus duur. Met ¦ 200,- zou ik daar niet toekomen, terwijl ik er te Menado bijkans de helft van overhoud. Te vergelijken wat andere lui hebben, is mijn tractement lang niet min; U moet mijn leeftijd niet vergeten. Er zijn veel lui van 25-30 jaar die ¦ 250,- -¦ 300,- verdienen. Tegen dien tijd hoop ik het tot ¦ 500,- gebracht te hebben. Dit is te zeggen op mijn 25e jaar, want zoodra de 1e januari 1889 geweest is hoop ik op te stappen. Dit idee is zoo sterk bij mij, dat het mij eigenlijk de voornaamste kracht geeft. Ik zeg ook tegen ieder dat ik hier voor 5 jaar kom.
Ja, lieve Moeder, naar een datum uitkijken kan ik niet nala­ten.
Ik heb wel eens verschrikkelijk tegen U uitgevaren over wat men "vaderlandsliefde" noemt. Ik beschouw het, als de voor­naamste oorzaak van die eeuwige oorlogen, van die kanker van het volksleven, de soldaterij, het kleingeestige maar onover­komelijke beletsel voor die hoognodige zaken als een interna­tionaal muntstelsel, een algemeen tolverband, in één woord, de oorzaak van die groote slagboomen voor ontwikkeling & vooruitgang. Maar......... alweder in den vreem­de leert men het groote verschil tusschen de redeneeringen van het hoofd en de gevoelens van het gemoed. Het valt mij ontzagge­lijk op, hoe bij alle lui een sterke sympathie voor het vaderland bestaat. Een Hollander heeft nu eenmaal de ellen­dige gewoonte om op zijn land cum annexis te schelden. Laat hij er maar eens uitgaan en het zal anders worden. Tot menschen toe, die hier 25 en 30 jaar geweest zijn, is Holland het Eldorado hunner wenschen. En zaken, waar men gewoon geen acht op slaat, heb ik hier hoog hooren prijzen. Hoe het met mijzelf is, zal ik niet beschrijven; ik zou te ver van honk gaan. Maar ik heb toch van die oogenblikken dikwijls. Vanmiddag kreeg ik ineens eene verschrikkelijke trek om eens met U den Ringdijk om te wandelen! Ziethier een eigenaardig voorbeeld, hoe men van de Bataviaasche "Harmonie" op den Amsterdamschen Ringdijk komt.
's Avonds was er dikwijls visite; andere avonden weer niets. Eén avond ben ik met mevrouw geheel alleen geweest, wat erg aardig en gezellig was. Andere avonden ging ik weer eens naar dezen of genen. Ter eere en ten afscheid van Juffr. v.d. Bijle hebben we een jongelui's partijtje gehad. De Pino's waren er ook; tot dame had ik Marie P. Dit was erg aardig en heb ik mij ontzaggelijk geamuseerd.
Meneer + Mevrouw Noodt zijn erg bemind op Batavia en hooren er onder de eerste families. Toch hebben ze die zoo groote aan­trekkelijke eenvoudigheid. Ik ben aan veel groote lui voor­gesteld. Jammer dat er geen receptie bij den Gouverneur-Gene­raal was, anders was ik eens meegegaan. Hier toch kan men zeer licht koomen.
Zondagavond zijn we naar het circus geweest. Ik had minder oogen voor hetgeen er vertoond werd, als wel voor dat eigen­aardige publiek. Inlanders, Chineezen, Arabieren, alles door elkaar. Het is een vreemd gezicht voor een Hollander, gewoon om in de plaatsen van publiek vermaak het Zwart als hoofdtoon in de kleeding te zien fungeeren, hier die bonte mengelmoes van allerlei kleuren te aanschouwen. Lichtrood en blauw, wit en geel zijn de baaitjes van die lui; hier en daar tot afwisse­ling een klubje Janmaats in uniform. Ik behoud mij voor dit eens een beetje uitvoerig op papier te zetten. O Menado. Als ik daar maar eerst ben, wat zullen dan die pennen te doen hebben.

Eens op een morgen ben ik voor dag en dauw naar Tandjongpriok gestoomd, de nieuwe haven. Hier zag ik toevallig de aankomst van een boot met geredden van Telok-Betong, een vreeselijk gezicht. Menschen van alles beroofd, nauwelijks gekleed en sommigen met brandwonden. Uit de kranten die ik U gestuurd heb zult U de bizonderheden van deze vreeselijke ramp gezien hebben.
Aan Gerard zal ik bij gelegenheid over deze haven schrijven, en over de handelsinrichtingen te Semarang en Soerabaya. U wilt hem wel zeggen dat er bij mij nog veel in de pen is omdat ik hem wat ons vak betreft, nogal een & ander te schrij­ven heb.
En zoo heb ik U van mijn verblijf te Batavia ook al weder eenigszins op de hoogte gebracht. Mochten er zaken zijn, die U interesseeren, vraagt dan steeds ophelderingen. Ik heb niets liever dan dat U U een goede voorstelling maakt van waar ik ben.
Hoe verlang ik naar den tijd, dat onze correspondentie gere­geld zal zijn. Ik schrijf nu maar ins Blaue Hinein. Wanneer ik op mijn verschillende epistels weer antwoord van U heb, zal dit mij dubbel welkom zijn. Ik behoef U wel niet op het hart te drukken mij van alles op de hoogte te houden. Hoe ontwikkelt kleine Piet zich? Hoe gaat het met Sophie? en is Gerarda weer op school? Voelt Jettie zich thuis op de Akade­mie? En houdt Han zich goed? Maar ik weet bij voorbaat dat al die vragen reeds beantwoord zijn, en dat die brief reeds onderweg is. Morgen is dus de verjaardag van Gerard. Vanuit Batavia heb ik hem een felicitatie gestuurd. Ik zal in gedach­ten veel bij U zijn. Er is zeker wel de een of andere reünie. Hoe graag was ik erbij!
Den 15en 's morgens vroeg zijn wij -juffr. v.d. Bijle en ik- door Mr en Mw Noodt naar boord gebracht. vBuuren was ook aan de Boot. Onken en E. Kris zouden ook gekomen zijn, doch kwamen te laat. Ik was natuurlijk vrij akelig om weer van een plaats afscheid te nemen, waar ik mij zoo plezierig gevoeld heb. Aan boord trof ik weer Mevrouw Buys en Mevr. de Bruyn Prince met haar twee spruiten. Er was dus dadelijk een kringetje; ook Comijs, zee-officier, een aardige vent waarmee ik reeds te Batavia kennis gemaakt had. Hoewel de Indische booten niet met die der "Nederlanden" te vergelijken zijn, zijn zij toch vrij goed. Den volgenden dag waren we reeds te Semarang, waar we twee dagen bleven. Ik ben één dag & nacht aan wal geweest, maar heb niet veel pleizier van mijn geld gehad. Semarang is een akelig nest en vergeleken bij Batavia-niets. Het is er erg ongezond, zoodat vele huizen een verdieping hebben voor de slaapkamers, iets dat hier weinig voorkomt. Die goede Kölsen dien ik er opzocht (U weet wel, dat mofje van de "Amalia") was reeds wat ziek. Wat een zegen dat dit bij mij niet het geval is. Ik hoor algemeen Menado als een der gezondste plaatsen van Indië roemen. Tot nu toe heb ik echter niet de minste spoor van onwel zijn gevoeld. Trouwens ik begin er nu al zoo'n klein beetje achter te koomen en weet al zowat, wat ik te doen en wat te laten heb.
Gisterenmorgen ben ik met Van Heusden, een oude controleur, die al 22 jaar in Indië is, er op uit geweest. Hij heeft er liefhebberij in mij, daar, zoo'n beetje op de hoogte te bren­gen, en zoo zijn wij de Chineesche Kamp in geweest en hebben er de toko's bezocht. Ik heb er verschillende zaken goedkoop gekocht; trouwens nu zou ik het met mijn uitrusting heel anders aanleggen. Onder anderen waren wij bij een inlandschen meubelmaker -de meubelmakerij staat hier op een hoogen trap- en hier heeft hij in een half uur een heel ameublement ge­kocht. Bespottelijk goedkoop, en zeer sterk & praktisch. Mooi van Djatihout en Rotting gemaakt. Ik heb er wat stoelen ge­kocht, o.a. een heerlijken luierstoel. Als ik terugkom zal ik er zoo wat meebrengen.
Vanmiddag ga ik uit eten bij de familie Nash; morgen gaan wij waarschijnlijk per spoor een uitstapje maken naar Pasaroean, en overmorgen alweer verder!
Dat eeuwige trekken! Gelukkig als ik eenmaal eens in mijn eigen kamer zit.

Ik zal toch waarschijnlijk als commensaal ergens in trekken. Mevrouw Buys haar man woonden zeer goed voor ¦ 80,-. Dan ziet het er nogal voordelig uit. Ik verlang mijn eigen jongen te hebben en dien te dresseeren. Dat is schrikbarend gemakkelijk en kan men er ontzettend veel dienst van hebben.
Met mijn Maleis schiet ik zowat op. Ik kan mij al redden; makkelijk is het echter niet, omdat alle woorden zoo vreese­lijk op elkaar lijken.
O Ja! Dat moet ik U nog vertellen! Mevrouw v.d. Hout, die bij Mevr. Noodt in huis woont, is ziekelijk, zoodat zij steeds haar kamer houdt. Ik kreeg haar dan ook niet te zien, maar op den avond vóór mijn vertrek kwam de baboe mij vragen of ik even bij haar kwam. Ik was zelf juist niet in een vroolijke stemming, omdat ik het zoo erg naar vond weg te gaan. Daar kwam ik bij een dame op een rustbed uitgestrekt en die ook erg melancholiek was. Zij begon haar nood te klagen over Edith, die nu op een moeilijken leeftijd zijnde zoo zeer een goede leiding nodig had. Vandaar kwam zij op den tijd dat E. bij U was en de tranen kwamen haar in de oogen, toen zij over U sprak. U had niet alleen uw huis maar ook uw hart voor Edith geopend, in één woord zij sprak met de grootste erkentelijk­heid + waardering van dien tijd. Zij vroeg erg naar ons allen, naar mijn toekomst, het afscheid, etc. met dat gevolg, dat ik erg ontdaan en diep zwaarmoedig vandaan kwam. Menschen met zwakke karakters kunnen nu eenmaal het noodzakelijke van een groot besluit niet inzien. Als souvenir kreeg ik een alleraar­digst cadeautje mee. Gelukkig kreeg ik spoedig daarop aflei­ding, ik was anders mijne aandoening niet de baas geworden.
Zoo is overmorgen dan de groote dag dat ik regelrecht op mijn doel afga. Ik heb nog geen oogenblik berouw van mijn besluit gehad; daarentegen oogenblik­ken van heimwee des te meer. Ik verlang er nu maar naar U een beschrijving van mijn woning te geven.
Gisteren heb ik hier een fameusen brand bijgewoond. Een kampong is geheel afgebrand. Zij stond gelukkig geheel op zichzelf, en vormde een groot vierkant. Eén ontzagwekkende vuurkolom, meer zag men niet en in een half uur tijds, was er niets overgebleven dan wat rookende sintels. Het kruitmagazijn was vlakbij. Gelukkig bleef dit gespaard anders was heel Soerabaya eraan gegaan. Die kampongs zijn alle van riet ge­bouwd, dus redden is er niet aan. Het enige is dan ook de boel te laten opbranden en de omheining te sparen.
Ik heb met deze post nog geschreven naar Christine, Rogge, Meyer en Lycurgus. De laatste een felicitatie bij hun overwin­ning. U wilt aan de familie wel een & ander van mij vertellen; het spreekt vanzelf, dat ik aan allen de groeten verzoek.
Op veel brieven van veel lui hoef ik wel niet aan te dringen.
Als deze brief aankomt is het juist mijn verjaardag of net achter den rug. Hoe graag was ik dan thuis. Dit is de eerste dat ik niet thuis ben; nog 5 en dan ben ik weer bij U. U hebt zeker wel iets bizonders gehad dien dag?
Mijn aankomst zal ik niet telegrafeeren. Waarschijnlijk is er vanuit Macassar nog gelegenheid tot schrijven en als U weet dat ik tot zoover goed aangekomen ben is een telegram vrijwel doelloos, omdat hij toch tot Soerabaya per boot gaat en zoo schrikkelijk veel geld kost. Ik moet heel zuinig leven, om te sparen.

Ziezoo! Nu weet U weer een & ander van mij. Ik ben in gedach­ten veel bij U, en verheug mij erop te Menado weer een brief van U te vinden. Ik blijf Uw innig liefhebbende

Dirk.

Ik schrijf aangetekend, dit is secuurder.

******************



N.B. EERSTE BRIEF DIE GESCHREVEN WERD OP HET POSTPAPIER VAN DE MOLUKSCHE HANDELS-VENNOOTSCHAP, Hoofdagentschap te Menado.



Menado, 5 Octob. 1883,

Mijn lieve Moeder,

Als ooit het hart mij vol was om U te schrijven, dan is het nu, nu ik eindelijk mijne nieuwe woonplaats en mijn nieuwen werkkring aanschouwd heb. En toch heb ik nu minder dan ooit tijd & gelegenheid om alles behoorlijk op papier te zetten, omdat deze brief meegaat met dezelfde boot, waarmee ik gekomen ben, en de tijd dus kort is. Verwacht dus geen uitvoerige be­schrijving; van mijne indrukken heb ik mij nog maar oppervlak­kig rekenschap gegeven, met de volgende mail kunt U rekenen op een uitvoerige & nauwkeurige beschrijving van alles wat mij hier betreft.
Den 30en september 's nachts kwamen wij op de ree. 's Morgens was ik zeer vroeg op; het gezicht op mijn nieuwe vaderland was prachtig. Menado ligt in de bocht van een tamelijk nauwe baai; op den achtergrond de hemelshooge bergen der Minahassa wier kruinen zich in de wolken verbergen en op den voorgrond Mena­dotoewa, een eilandje. Spoedig ­kwam Van Embden aan boord om mij af te halen. Deze beantwoordt geheel aam de voorstelling die ik mij van hem gemaakt heb en aan hetgeen men mij van hem verteld heeft. Het is een zeer beschaafde man, hartelijk en welwillend. Ik zal zeer goed met hem opschieten. In zaken zal ik prettig met hem werken en daarbuiten zal ik bij hem eem prettig aankomen, een vriend­schappelijke omgang vinden. Onze verhouding is vooral niets stijf, integendeel. Ik denk dat het in zaken een soort verhou­ding wordt als tusschen Gerard en mij. Ik ben nu bij hem gelogeerd en blijf voorlopig totdat ik geschikt eigen onder dak kan komen. Wellicht kan ik bij een onderwijzer komen voor ¦ 80,- in de maand. Ik zal in den beginne liever als commensaal ergens inkruipen, omdat ik nog zoo "groen" ben. Dat is dan ¦ 80,-, bediende en waschman ¦ 15,-, diversen ¦ 30,- dan blijft er maandelijks ¦ 100,- over. Dit zou een heel mooi begin zijn . Maar men moet zich nooit illusies maken, vóór de beer werkelijk geschoten is.
Bij mijn aankomst hier werd ik heerlijk verrast door brieven van U, Sofie, Lida, Hanna, Jettie en Rogge. Ze waren met dezelfde boot meegekomen, en het was alsof U allen daar klaar stond om mij te ontvangen. Ik was er zeer door verkwikt; de bedoeling mij ook met mijn verjaardag te feliciteeren en nu zal ik ze op mijn verjaardag nog eens frisch overlezen, hoewel ik ze bijna dagelijks nog eens inzie.
Op dien dag zal ik mij erg eenzaam voelen. Ik ben nu nog te zeer ingenomen door al het nieuwe & vreemde, om erge verlangst te hebben, maar oogenblikken van leegte en eenzaamheid zijn kwade dingen. Ik ben aan boord dikwijls erg akelig geweest, vooral hier op die akelige "Tambora" maar dan las ik maar Uw brief over, en dat hielp dikwijls.
Mevrouw van Embden is een meisje hier geboren, dat wel een lief vrouwtje is. Maar vergeleken bij onze jonge Hollandsche huismoedertjes is het verschil te groot. Enfin in Indië moet men zó dikwijls redeneeren:"quand n'a pas qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a" dat men eene heelen boel door de vingers ziet. Voor van E. is het zeer goed en pleizierig, dat hij getrouwd is, want het is toch zijn voorland hier te blijven. En dan is dit het eenige wat overblijft, want om een Holland­sche vrouw of meisje naar Indië te halen is schandelijk onver­antwoordelijk. Dit is een moord plegen, lichamelijk en zede­lijk; die, welke het hier uithouden met hun gezondheid zijn excepties, en wat levenswijze betreft, zul je in Indië op de 100 Hollandsche vrouwen geen 95 vinden die er zich gelukkig voelen.
In den dominee en zijn vrouw zal ik een prettigen omgang vinden. Het zijn nette, aardige lui, die veel voor mij waard zullen zijn. ook bij Swaab ben ik heel aardig ontvangen. Mevr. Swaab is een zuster van Mevr. Van Embden. De conversatie is hier anders zoo min niet; ik moet n.l. ongeveer 30 visites maken, zoo groot is hier namelijk het Europeesche publiek. Vooral de onderwijzersstand is hier rijkelijk vertegenwoor­digd.
Naar men zegt zal ik wel spoedig officier van de schutterij worden, hoe bespottelijk!
Met het paardrijden gaat het goed. Ik krijg elken morgen rijles. Dan rijden Van Embden en ik uit, en dan gaat het er maar op los. Verleden hebben we gedurende 20 minuten achter­een gedraafd; ik zit vrij vast in 't zadel, tenminste ik ben er nog niet uitgerold. Een der paarden der M.H.V. is uitsluitend tot mijne dispositie gesteld; Het is een mooi bruin paard, niet groot, zooals ze hier zijn, maar het kan loopen als een oordeel. Het heet Mies, naar vE's jongste zuster. Het zal niet lang duren of ik ga alleen rijden; het is inderdaad een heer­lijke en gezonde uitspanning.
Menado is een lief plaatsje. Het ligt vlak aan zee en aan de voet van de bergen. Het maakt werkelijk op mij den indruk van een Geldersch dorp, met zijn breede grintwegen met mooie hooge boomen beplant en omzoomd met bloeiende hagen. Aan weerszij­den liggen in 't groen verscholen de huizen, werkelijk het ziet er zoo lief uit.
En nu een optelling hoe mijn dag ingedeeld is.
's Morgens om 6 uur sta ik op. Ja U moet niet schrikken, ik ben in dit opzicht zeer in mijn voordeel veranderd. De och­tenden in Indië zijn dan ook zoo heerlijk koel, en zoo schoo­n dat het zonde is die te verslapen. (Geregeld gaat de zon om 6 uur op en 6 uur onder).
Dan volgt het heerlijke verfrisschende bad. Daarop een kop koffie. Zooiets heerlijks kunt U U niet voorstellen! Wezenlijk de Menado koffie is niet voor niets zoo beroemd. Ik zal met­tertijd wat sturen hoewel ze al hier zeer duur is, maar U die zoo'n groote koffie-liefhebster bent, moet in het vervolg alleen Menado-koffie drinken. Hoe zal U dan wel die gekookte koffie 's avonds smaken, met dat koffiedik dat je altijd in je mond krijgt, en waartegen Nico altijd zoo pruttelt. Wan­neer hier nu nog Hollandsche room te krijgen was, zou dit in een kop Menado-koffie het fijnste geven, waar een verfijnde lek­kerbek van watertanden zou. Kieskeurigheid leert men hier anders wel af; ik heb gisteren heerlijk aan zuurkool zitten smullen en vandaag stokvisch.
En nu van de stokvisch overgaande op hetgeen ik na de koffie doe vertel ik U dat om half 7 de paarden voorkomen. In dien tusschentijd heb ik mij natuurlijk gekleed. Witte jas & broek en witte schoenen en een grooten helmhoed op, dien ik te Soerabaya kocht, en dan zit ik als een heer te paard. Die toertjes 's morgens zijn werkelijk heerlijk. Het is dan nog zoo lekker koel en de natuur ziet er zoo frisch uit. De omstreken van Menado zijn verrukkelijk schoon; in mijn vol­gen­den brief een uitvoerige beschrijving.
Om 8 uur thuisgekomen wordt ontbeten en dan naar de toko. Waar mijn lessenaar staat is het lekker koel; het gebouw zelf ziet er netjes, frisch en luchtig uit. Ik heb hoofdzakelijk admini­stratief werk; want ik ken niet genoeg Maleisch om met al de lui te praten. Er koomen dan zoo 's morgens Chineezen, Arabie­ren, inlanders etc. om zaken te koopen of hun producten te verkoopen. Zoodra ik Maleisch genoeg ken, ga ik met hen ook aan de scharrel. We hebben nu een flinke partij Copal gekocht en die wordt nu onder mijn toezicht gesorteerd. Om half twee is de rijsttafel, die mij steeds goed smaakt, daarna gaan wij een uurtje slapen. Dit laatste is het behoud der gezondheid in Indië, want op het heetst van den dag na een maaltijd als de rijsttafel te gaan werken, is verderfelijk. Dan werken we tot 6 uur; daarna gaat men wandelen of visites maken. Om 8 uur diner -vleesch, groenten, aardappelen- en daarna trekt men slaapbroekje en kabaai aan om te gaan lezen of studeeren. Om 11 uur lig ik in bed. Ziethier in korte trekken wat ik uitvoer. Het is pas de ervaring van enkele dagen, maar dit blijft toch zoo.
U schrijft dat ik voorzichtig moet zijn met nieuwe kennissen, welke raad ik dankbaar opvolgen zal. Maar men voelt hier in Indië heel gauw wat men aan elkander heeft en is dan spoedig goede vrienden of laat elkander links liggen. Mijne neus is in dat opzicht nogal goed.
Aan Lida, Hanna & Jettie schrijf ik met de volgende mail. De boot vertrekt dus ik moet uitscheiden. Ik schreef nog naar Sofie, Gerard, Christine, Rogge en Mevrouw Noodt. Hartelijke complimenten aan allen. En zegt U dat Chr. hare Eau de Cologne steeds heerlijke diensten bewijst. Weest U zoo goed inliggend kaartje aan Anna v.G. op haar verjaardag te geven. Zegt U aan Meyer dat ik geen tijd meer heb hem te schrijven, dat zijn oom het goed maakt, dat ik er heel aardig ben ontvangen en dat ik alles in goede orde aan hem overgebracht heb, wat ik mee­kreeg. Gerarda liet nog niets van zich hooren, hoe gaat het haar? De brieven loopen eenige dagen minder dan 2 maanden als u met de Engelsche mail schrijft. De volgende boot komt hier eerst over 6 weken aan, omdat hij dan de lange route maakt. Hopenlijk komt de dubbele vaart er na Januari door. In vlie­gende haast blijf ik met innige liefde

Uw Zoon Dirk.

***************

Aan mijne Moeder

Menado, 19 October 1883,
bij
Mijn 20sten Verjaardag



Mijn 20sten Verjaardag.
Menado, 19 October 1883


Ik was reeds lang van plan, lieve Moeder! op mijn 20sten verjaardag eens vertrouwelijk met U te praten, en -mij voor­stellende, dat ik aan Uwe zij zat- eens samen het heden & verleden te doorloopen, in de toekomst pogen een blik te slaan. Ik mijmerde hierover, ik dacht er over na, en ik vrees­de, of liever ik dacht niet anders, of mijn aanhef zou erg treurig klinken. Ik vreesde U te moeten beschrijven, hoe eenzaam en verlaten die eerste verjaardag in het verre land zou zijn, als niemand er iets van af wist, als niemand be­vroedde, hoe zeer ik juist dien dag behoefte aan hartelijkheid had. Hoe ik, verwend door dien breeden kring van lieve, harte­lijke gezichten om mij heen, juist dien dag dubbel het gemis zou voelen. Ik vreesde U te moeten zeggen, dat er niemand op dien dag was, die mijn heimwee trachtte te verminderen.
En ziet! hoe anders is het uitgekomen! Lieve vrienden uit de "heimath" zorgden voor een hartelijken gelukwensch reeds dadelijk in het eerste uur van mijn 21ste jaar, en niet alleen daarvoor zorgden zij, neen! Ook, dat de mij omringenden mijn feestdag kenden en vierden. Diep getroffen, dat mijn oude vrienden zoo fijn gevoelden, wat mij dien dag goed zou doen, was ik niet minder diep getroffen, dat mijne nieuwe vrienden ook het hunne deden om mij met hartelijkheid te gemoet te komen. Ik was innig geroerd, dat ik al dadelijk het bewijs kreeg in 't vaderland niet vergeten te zijn, en in mijn nieuwe omgeving niet met onverschilligen te doen te hebben. En ook hier voelde ik diep, wat ik te Batavia uitdrukte met de woor­den:

"O! nooit als in vreemd' voelt men hoeveel het zeit,
Te ontvangen worden met gastvrijheid, hartelijkheid!"

Behoef ik U te zeggen, dat ik -aan den eenen kant mijn smartelijk verlies dubbel gevoelend- mij aan den anderen kant gelukkig voelde, niet geheel alleen te staan?
En zoo mijmerend kwam mij mijn reis weer voor den geest, en als een lichtende streep daar doorheen, zag ik die rij van personen, die mij met vriendschap bejegend hadden. Ik zag mijn vertrek van de "Amalia" en het reisgezelschap, waarvan het mij noode viel te scheiden. Mijn vertrek uit Batavia, uitgeleide gedaan door een moederlijke vriendin, een vaderlijken vriend. Mijn afscheid te Soerabaya in 't hôtel, 's morgens heel in de vroegte, toen toch twee mijner reisgenooten vanaf Batavia, gezorgd hadden aanwezig te zijn, om mij de hand te drukken. Ik zag het weggaan van de boot te Macassar, waar ik afscheid van een jongen man, wiens kennismaking mij veel waard was en met wien ik ook nu nog in briefwisseling blijf. (noot: het gaat hier om B. Veth!)
En ik vroeg mijzelve zouden dit geen blijde voorteekenen zijn? Mag ik mij niet gelukkig rekenen, dat -zóó ver van alles, wat mij lief en dierbaar is, zóó ver van mijn eenig thuis- ik toch niet door de koude wereld, waarin ik nu geheel alleen sta, te koud bejegend wordt? En ik zeide tot mijzelven: bewaar de bloempjes, die ge op Uw weg van huis naar den vreem­de reeds geplukt hebt en beschouw ze als gewichtige voorteke­nen. Leer er uit, dat een goede gezint den mensch steeds blijft ter zijde staan, dat, waar hij zich ook bevinde, het menschenkind nooit verlaten wordt, dat een Onzichtbare Hand steeds zorgt voor zonneschijn op ieders pad, leer er uit kennen de bestiering van den Onzichtbaren!
Ik las Uw brief, Uw sterkend troostend woord, die zulk een vast geloof, zulk een oprechte vroomheid uit ademt, en ik was dieper dan ooit getroffen, toen ik las:
"Ja, overal is God!"
Het valt zoo ontzettend moeielijk in onze eeuw van twij­feling en ontkenning vast te houden aan het geloof onzer ouders, maar er zijn oogenblikken, waarin alle twijfel, alle mathematische redeneeringen op den achtergrond worden gedron­gen, laat ik liever zeggen, ter aarde worden geworpen, door een heilig gevoel.

Mijn 20ste verjaardag was een gewichtige dag.
Toen ik daarop het oog sloeg op de beteekenis van dien dag, toen ik naging, wat er in die 20 jaren gebeurd is, wat ik was en wat ik nu ben, gevoelde ik mij opnieuw dankbaar. Tegen U mag ik het bekennen, ik was ook een weinigje trotsch. Ik ben er trotsch op, op dezen leeftijd, waarop anderen dikwijls eerst beginnen, reeds geheel zelfstandig te zijn. "Man" ben ik nog niet; daarvoor voel ik mij nog te jong van hart, en niet (zooals de menschen met een akelig woord noemen) "geposeerd" genoeg. Maar toch onder de mannen word ik als huns gelijke beschouwd, onder de mannen neem ik in de Maatschappij een positie in.
In Indië beoordeelt men iemand voor een groot gedeelte naar het traktement, en als ik deze ongelukkige gewoonte volg, dan sta ik hier gelijk, en soms hooger, dan menig getrouwd man. Ik moet lachen, als ik er aan denk, dat ik door de Mena­doneesche moeders van huwbare dochters al met eenige belang­stelling beschouwd wordt; ik moet er hartelijk om lachen, want ik zou geheel de tegenvoeter moeten worden van wien ik nu ben, als ik er ooit ernstig over zou denken. Maar toch streelt het mijn ijdelheid, als ik denk, dat ik finantiéel over eenige jaren de gelijke zal zijn van menige Menadoneesche notabili­teit.
Mag ik dan klaar zijn voor mijne positie wat betreft de stoffelijke zijde, wat aard van werkkring aangaat niet minder. Mijne betrekking bij de M.H.V. is niet geheel zonder gewicht. Wel heb ik nu nog te kampen met al de moeielijkheden, die mijn nieuwe werkkring meebrengt, wel bemerk ik meer en meer, dat handel in Indië en handel in Europa lang niet gelijke zaken zijn, wel kost het mij moeite tegenover de andere geëmployeer­den hier, die allen het klappen van de Menadoneesche zweep veel beter kennen dan ik, mijn hoogere positie te handhaven, wel valt het mij zwaar in de Maleische taal te converseeren, maar al die zwarigheden hoop ik wel spoedig te boven te komen. Voor oogen houdende de plaats, die ik hier innemen moet, zooals de directie in Amsterdam mij die voorspiegelde, en waarmee de Hoofd-Agent hier het volkomen eens is, zal ik moedig alle moeielijkheden het hoofd bieden. Het succes zal des te aangenamer zijn; reeds nu merk ik, dat er plannen zijn, mij de procuratie te geven, en ik behoef U niet te zeggen, dat de titel van procuratiehouder van de M.H.V. mij erg toelacht.
Zooals gezegd, ik heb volstrekt niet bedoeld mijzelf in deze regelen eens in de hoogte te steken. Ik heb hier niemand, voor wien ik mijn hart eens op deze wijze uit kan storten. Verdenkt mij niet van ijdelheid, want meer & meer leer ik gevoelen, wat ik U in dat akelige afscheids-oogenblik toe­fluisterde "zonder U was ik nooit geworden, wat ik nu ben." Dagelijks leer ik meer & meer inzien welk een voortreffelijke opvoeding U mij gegeven hebt en met ieder oogenblik leer ik meer waarderen, den geest, waarmee U mij bezield hebt. Ik zou de kracht niet hebben mij het gemis van zóóveel te getroosten, als ik U niet voor oogen had, als U mij niet geleerd had de zonneschijn het eerst op te zoeken en blijmoedig onder alle levensomstandigheden te blijven. De herinnering aan mijn jeugd, thuis doorgebracht, zal mij steeds een kostbare schat blijven.
Ik blijf U altijd dankbaar, dat U van jongsaf de liefde voor het goede, ware en schoone bij mij opgewekt en levendig gehouden hebt, dat U onzen huiselijken kring, ons "Thuis" tot het liefste plekje op aarde gemaakt hebt, waar alle kinderen het liefste vertoefden. Zooals ik op Uwen jongsten verjaardag zeide: "Het ouderlijk huis o! bestaat er op de wereld iets schooners! Het is de plaats, waar leed samen gedragen wordt en daardoor half zoo licht wordt; het is de plaats, waar vreugd samen wordt genoten en daardoor verdubbeld wordt. Voor de aanwezigen is het het schoonste plekje; voor hen, die verre zijn, is de herinnering er aan de kostbaarste schat, de groot­ste kracht in tijden van gevaar en verleiding."

Ik wil nu niet spreken van dien zonnigen tijd als kind in dat huis doorgebracht. Ik kan niet onder woorden brengen, hoe eene moeder haar zoon van kind tot jongeling weet op te voe­den. Ik voel het diep, maar kan het niet uitdrukken, hoe U mij met liefde, vroomheid en poëzie geleid hebt. De kindsheid is de tijd van voorbereiding voor de aanraking met de wereld, en U hebt gezorgd, dat ik toen vast in de schoenen stond.
Met het tijdstip, dat ik de school verliet en voor het eerst een plaatsje innam in het groote raderwerk van den handel, begon de tijd, dat ik minder onder Uw direct toezicht stond, dat schijnbaar de teugels gevierd werden. Ik zeg schij­nbaar, want ook bij de grootste vrijheid berustten toch de teugels in Uwe hand.
Die tijd van 16 tot 20 jaar is beslissend voor een jongen man; hij was het ook voor mij. Hoevelen struikelen niet in dien tijd, om nooit meer op te staan; maar al merkte ik het zelf nauwelijks, U hebt mij altijd krachtig staande gehouden. Wat ik in mijne opvoeding het meeste waardeer, is de groote vrijheid, die U mij altijd gegeven hebt. Zonder die, had ik nu de kracht niet, alleen te staan. Ik zal het nooit vergeten, dat ik reeds de huissleutel bezat, terwijl ik mijn 18e jaar nog niet eens bereikt had! U weet, ik heb van die vrijheid nooit misbruik gemaakt. Ik heb haar gebruikt, zooals ik ook geloof, dat het Uwe bedoeling was, die te gebruiken. Ik heb mijne oogen niet gesloten gehouden, ik heb overal rondgekeken en ook het kwaad vlak in 't gezicht gezien. Ik weet het, niet een ieder heeft de kracht staande te blijven in hachelijke oogenblikken; ik zal die velen niet veroordelen, die -stelsel­matig onkundig gehouden van wat er in de wereld te koop is- plotseling komen te staan voor geheel onbekende toestanden en dan dikwijls bezwijken voor het verleidelijke van het onbeken­de. Ik ben U dankbaar, dat U mij al vroeg gelegenheid gegeven hebt, in de wereld rond te zien; dit toch geeft de ware manne­lijkheid. Ik zal iederen jongen man toeroepen: ga heen, geef Uwe oogen den kost, zie wat er in de wereld te koop is," en dit zal het beste middel zijn, hem een afschuw te geven van wat sommigen verleidelijk noemen. De vrijheid, door U mij geschonken, heb ik gebruikt, en daaraan heb ik te danken, dat ik geen heimelijke zucht bezit naar, zoogenaamd, eigenaardig vermaak, en dat ik over sommige toestanden mijn eigen oordeel bezit.
En daarom ben ik zoo dankbaar, dat ik op een leeftijd, die eigenlijk nog zoo erg jong is, al in staat ben geheel alleen te staan.
Maar niet alleen zelfstandigheid is genoeg om gelukkig te zijn; daaraan heeft men niet genoeg. Wat ik bovendien tegen­woordig zoo hoog leer waardeeren, is, dat ik opgevoed ben in een sfeer van reinheid, van poëzie, in een sfeer, waarin liefde de boventoon voerde. Het kan mij bang te moede worden, als ik denk, dat hier geen kring is, die vergeleken kan worden met ons thuis; maar ik hoop dat ik dezelfde blijf, en dat de goede indrukken en gevoelens, die ik van huis heb meegekregen, in de Indische atmosfeer niet zullen verstikken. Hiervoor zal ik steeds zorgen.

We hebben samen, lieve Moeder! het verleden vluchtig doorloopen, en we hebben ons beiden verheugd, dat daarin al heel weinig donkere plekken zijn aan te wijzen. We hebben het heden beschouwd, en we hebben de overtuiging gekregen, dat we ook darover ons mogen verheugen. En hoe zal nu de toekomst zijn?
Ik zal U zeggen, hoe ik mij die gaarne voorstel. De mensch is op de wereld om zijn brood te verdienen, om te werken; dit is waar; maar hij die alleen dit als zijn hoogste levensroeping beschouwt, bezit al een heel treurige levensop­vatting. De mijne is zij zeer zeker niet. Het is mij niet onverschillig, waar ik mijn brood verdien, en een stuk rogge­brood in een kring, waar men gelukkig is smaakt beter, dan een pastei in een omgeving, waar men zich niet thuis voelt. Daar­om, laten we den tijd, dien ik hier in Indië zal doorbrengen, beschouwen als een ontwikkelingsperiode, als de voorbereiding tot een andere toekomst. Mijne toekomst in het schoone Insu­linde is voorzeker zeer rooskleurig, materiëel heb ik de schoonste vooruitzichten, die menig gevestigd man mij benijdt, en toch zal de tijd komen, dat ik die positie, al is zij nog zoo mooi, zal opofferen, om naar het vaderland terug te kee­ren. Het zal wel eenige strijd kosten, maar gebeuren moet het toch. Want, veel is er in dat "heerlijke Indië" dat op den duur niet aangenaam is. In de Indische samenleving gaan de fijne puntjes er af. De Europeanen zijn er nu juist altijd de elite hunner natie. U weet, dat Indië wel het "graf der geu­surpeerde reputaties" wordt genoemd. Dat fijnbesnaarde, intel­lectueele leven, dat in Europa zoo dikwijls gevonden wordt, is hier bijna onbekend. Al treft men enkelen, die eene uitzonde­ring maken, algemeen is het toch nooit.
Maar dit niet alleen; hetgeen ons lieve vaderland op zoo'n hooge trap van ontwikkeling doet staan, is de vrouw. Een Hollandsche meisje, eene Hollandsche vrouw, een Hollandsch moeder bovenal, bestaat er iets schooners? En dit is in Indië geheel anders. Ik wil niet zeggen, dat de vrouw hier minder geacht wordt, volstrekt niet. Maar een Hollandsche vrouw zal in Indië nooit zijn, wat ze in Holland is. Ze is er niet op haar plaats. Erg druk ik U op het hart, om -als het U ooit voorkomt- elk meisje of vrouw terug te houden, naar Indië te gaan. In dien korten tijd, dat ik hier ben, heb ik al zoovele treurspelen gezien, dat ik er diep van doordrongen ben, dat de Hollandsche vrouwen verre van Indië moeten blijven. Ze boeten er allen de gezondheid mee in. U moet ze zien, die doodsblee­ke, holle, ingevallen gelaatstrekken, om al dadelijk te weten, dat er geene is, die het klimaat verdragen kan. Maar de vree­selijkste tijd is die der bevalling, daarvóór en daarna. Ik heb er al voorbeelden gezien en veel gehoord van akelig lij­den, van langzame marteling.
En is de jonge wereldburger eindelijk dáár, dan komt eerst het moreele lijden. Bijna geen moeder, die zelf haar kind kan zogen. En is het vreeselijk idée het kind aan de borst van zoo'n zwarte vrouw -gesproten uit een ras, dat met allerlei gebreken behebt is- te zien liggen? In Holland wordt al dikwijls laag op een min neergezien; ik verzeker U, dat ze in Indië nog veel minder wegen.
De opvoeding der kinderen is geheel in strijd met de Hollandsche begrippen; wat is lieflijker dan een kind, dat de moedertaal van de moederlippen leert; is het voor Gerard en Charlotte niet de schoonste tijd, als hun Kroonprins hen begint na te stamelen? En hoe is het hier? Hollandsch leeren de kinderen eerst later; hetgeen ze aan Moeders knie babbelen is....... Maleisch, de taal der bedienden. Geen uitzondering op deze regel; uren van moeite aan het Hollandsch besteed, worden in één oogenblik door de baboes te niet gedaan. Ik heb kinderen gezien, wier ouders beiden geboren Hollanders waren, en die op hun 5e jaar nog geen woord Hollandsch kenden.
Zóó is de opvoeding van het begin tot het einde één treurspel. Op den leeftijd, dat het kind het meest den vader­steun, de moederliefde noodig heeft, worden ze verre weg gestuurd, soms naar vreemden, die geen hart voor de kinderen hebben.
Het huiselijk leven, zooals we dat in Indië kennen, bestaat hier niet; die intime band, die de kinderen van één gezin aan elkander bindt, is hier lang zoo sterk niet; nooit zal men hier zien, wat men in Holland zoo dikwijls ziet: een breede kring van leden uit één gezin om de tafel vereenigd.
Het spreekt vanzelf, dat er enkele uitzonderingen be­staan, maar deze bevestigen slechts de regel.
De Hollandsche vrouw is in Indië geheel niet op haar plaats. En de Indische vrouw is een soort, waarmee een Hollan­der zich noode kan vereenigen. Ik bedoel die hier-geborenen, wien halfslachtig bloed door de aderen vloeit; die nonna's, die op het oog heel aardig, bij nadere kennismaking al heel min blijken te zijn. Ze zijn nooit verder geweest dan Indië; ze hebben van de wereld niets gezien; ze bezitten de uiterlij­ke, maar missen totaal de innerlijke beschaving.

Ziethier, lieve Moeder, een blik op het Indische familie­leven. Behoef ik U te zeggen, dat dit al heel weinig bekoor­lijks heeft? En heb ik nog veel woorden noodig om U te over­tuigen, dat mijn verblijf in Indië slechts een voorloopig verblijf zal zijn?
Trouwens, ik sta niet alleen. Ik ontmoette op mijn reis een jongen man, geen 23 jaar oud, die door vlijt en energie het ver gebracht had. Hij was procuratiehouder bij een groot huis, en verdiende ¦ 500,- (noot DHdV: dit was B. Veth te Makassar, de schrijver van 't bekende boek) 's maands. Voor­waar, een prachtig tractement! En toch had hij, trots de schoone vooruitzichten, die hem verder nog geopend werden, zijn carrière moedwillig afgebroken. Door de buitenwereld werd hij dwaas, onverstandig genoemd. Mij vergunde hij een dieperen blik te slaan in zijne plannen; ik leerde hem kennen als een fijnbesnaard, idealistisch man, die genoeg had van Indische toestanden. Hij was geëngageerd met een meisje uit Holland en bezat al de middelen om in Indië zijne vrouw met alle weelde en gerieflijkheden te omringen, en toch - miste hij den moed te trouwen en haar over te laten komen. Hij offerde zijn schit­terende carrière op, om in Holland eene onzekere toekomst te gemoet te gaan. Liever een bovenhuisje op de Rozengracht te Amsterdam dan een groot huis met een dozijn bedienden in Indië.

Ziethier een persoon, dien ik mij gaarne als voorbeeld stel: ik zal trachten hem na te volgen.

Aan den anderen kant zal ik nooit berouw gevoelen over den stap, dien ik gedaan heb, om naar Indië te gaan. Ik zou iederen jongen man willen toeroepen: "ga naar onze schoone koloniën -de kurk, waarop ons vaderland drijft- en geef Uwe oogen de kost! Werk er hard, doe er levenservaring op, word er man, en kom dan terug om in het vaderland de vruchten Uwer ondervinding te plukken."
Ik heb in dien korten tijd, dat ik nu in dit land ben al veel gezien & veel geleerd, en er blijft nog zoo oneindig veel te zien & te leeren over. Zal ik mij hopenlijk finantieel een kapitaal besparen, ik zal daarenboven nog een ander kapitaal verwerven: kennis en ontwikkeling. Een kapitaal dat in het vaderland met oordeel aangewend, hooge interesten kan afwer­pen.
_________________

Lieve Moeder,
wanneer deze ontboezeming U bereikt heeft, is het onge­veer oudejaar, en wellicht hebt U op Oudejaarsavond dit nog eens doorgelezen. Het zal een vreemde avond wezen; voor mij het meest, die dan zóó alleen sta, terwijl U toch nog altijd een breeden kring van lieve gezichten om U heen hebt. Veel zullen we dien avond aan elkaar denken; in gedachten zullen we samen zijn, het eerste oudejaar, dat Uw zoon er niet is.
Maar volgen we de traditie, en vragen we: "mogen we dankbaar zijn?" dan geloof ik volmondig ja te mogen afwerpen. Uw zoon heeft dit jaar een promotie gemaakt, die hem rijpe vruchten belooft; hij gaat een goede toekomst tegemoet; hij heeft hetgeen hij in Indië hoopte te vinden, ook wezenlijk zoo gevonden, en als ik over vijf jaren weer naast U zit, dan zullen we met een dankbaar hart erkennen: het is beter zóó geweest, beter die tijd buiten doorgebracht dan thuis; de afwezigheid viel hard, erg hard, vooral op het laatst, maar het resultaat er van verzoet alle leed!
Zoo zij het!

Menado, 19 October '83
Uw Zoon Dirk
***********************

Menado, 29 Octob 1883

Lieve Moeder,

Ik heb U bij deze gelegenheid zooveel te schrijven, dat ik nauwelijks weet, waarmee aan te vangen. Ik zal echter de verschillende onderwerpen achter elkander afhandelen, en begin dan met de gebeurtenis, die mij het meeste getroffen heeft, en met den pleizierigsten dag van deze eerste maand, namelijk
Mijn Verjaardag. Ik zeg de pleizierigste dag, niet omdat ik dien dag zoo'n dolle pret gehad heb, maar omdat ik dien dag vele bewijzen van hartelijkheid ondervonden heb, die mij zoo innig goed gedaan hebben. Ik had zoo erg gevreesd dien dag in vergetelheid en onopgemerkt te moeten doorbrengen, en ziet! het is juist andersom uitgekomen. Ik zal U in het kort verha­len, hoe hij afliep.
Swaab, de oom der Meyers, was den 17en jarig, maar omdat hij dien dag op reis was, werd het eerst den 18en gevierd. 's Avonds was er een familie-soupétje waarbij ik de eenige vreem­de was. We zaten heel gezellig bijeen, tot dat ongeveer half elf de meesten den aftocht bliezen. Swaab en vEmbden (zwagers zooals U weet) bleven met hunne respectieve echtgenooten alleen over, en het was toen, dat Swaab voorstelde, tot 12 uur te wachten, om den verjaardag van de Vries af te wachten. Ik was hierdoor zeer getroffen; wel had ik mij laten ontvallen, dat ik den 19en jarig was, maar ik dacht niet, dat het opge­merkt was geworden. We zaten gezellig te praten, toen de klok twaalf begon te slaan. Het was juist als op een Oudejaars­avond; het gesprrek verstomde, en een ieder zweeg, om den 12en slag af te wachten. Daarop stonden allen op, en werd ik harte­lijk gefeliciteerd. Ik moet zeggen, dat dit mij diep trof; zulk een bewijs van vriendelijkheid te ontvangen, wanneer men dit zoo weinig verwacht. Maar het was nog niet alles; Kort daarop bracht Swaab mij een brief. Een brief! Van wien mag die wel zijn? En ziet mijne goede vrienden, de Meyers, hadden hun ouden huisvriend niet vergeten: ik vond een brief van ieder afzonderlijk.
Dit vooral deed mij erg goed, op deze wijze al dadelijk in het eerste uur van mijn 20ste jaar een heilgroet uit het vaderland te ontvangen. Ik vond het fijn overlegd en fijnge­voeld, om mij op dien dag -waarop ik mij het meeste van alle dagen eenzaam en verlaten zou voelen- al dadelijk met harte­lijke brieven te gemoet te komen. En ook zoo aardig bedacht, dat daarmee teglijkertijd de volle aandacht van de mij omrin­genden er op gevestigd zou worden; dus een dubbel doel. Zorgen, dat ik uit het vaderland een gelukwensch had, en dat in mijne nieuwe omgeving mij ook dien dag de hand gedrukt zou worden.
Ik ben hen er hartelijk dankbaar voor, en U wilt zeker, als Meyer eens bij U komt, hen er ook nog eens voor dankzeg­gen.
Nu, de mij omringenden hebben ook gezorgd, dat de dag niet gewoon doorging. 's Morgens aan het ontbijt feliciteerden vEmbden en zijne vrouw mij nog eens over; te voren had ik de brieven overgelezen, die ik van huis bij mijne aankomst ont­vangen had, en die nu juist bij mijn stemming pasten. Toen ik in de toko kwam, werd ik ook door de geëmployeerden gefelici­teerd, die het van den jongen Lans gehoord hadden. Om 12 uur werden we vóór geroepen (vE. en ik) in de voorgalerij en daar had Mevrouw een kostelijken karaf "advokaat" klaar gemaakt. Toen verschenen ook Swaab en zijn vrouw en Burlage -een huis­vriend- die allen bleven rijsttafelen. En dat alles te mijner eer! Behoef ik U nog te zeggen, dat dit alles mij erg trof, en dat dit mij vooral zoo goed deed, omdat dit mij het bewijs gaf, dat ik niet met onverschilligen te doen heb? 't Is waar; ik ben niet als een vreemde op Menado gekomen; door Feenstra, door de Meyers, door eenige handelskennissen ben ik hier eenigszins geïntroduceerd; ook door de oude Mevrouw vEmbden, die mij -volgens hem- speciaal gerecommandeerd heeft. Dit is naar aanleiding mijner visite, die ik in Oosterbeek maakte. Hiervan heb ik veel pleizier; ik kan nu met vE. over zijne familie praten en weet ik, wie ze zijn. Lida heeft de familie zeker wel te Oosterbeek gezien, misschien wel gesproken? Dan zal ze ook, net zooals ik, de ouden Mevrouw zoo'n innig defti­ge, maar toch ook erg hartelijke dame vinden. (Zooals er in geheel Indië niet gevonden wordt; oude menschen zijn hier niet zoo erg eerwaardig.)
Een tweede voorval is ook van groot gewicht, namelijk ik (heb) besloten, omtrent
mijne Woonplaats. Het was een lastig vraagstuk; een eigen huis bewonen heeft veel voor, maar is erg kostbaar en ongezellig; het logement hier is slecht, en menschen, die "kommensalen houden" zijn hier niet. Ik moest dus zoeken naar een familie, die mij als huisgenoot wou opnemen, en heb ik die nu gevonden in de familie Ros, hoofdonderwijzer aan de gouvernementsschool alhier. Ik geloof het hiermee erg getroffen te hebben. Ros is een goede kerel, ca 45 jaar, die zeer pleizierig in den omgang belooft te zijn. Hij heeft wel, zooals alle onderwijzers in Indië, een zekere pedanterie over zich, daaruit voortvloeien­de, dat het hier op zoo'n plaats personages van gewicht zijn, maar dat is minder. Lang in Indië zijnde, heeft hij zoo'n zekere Indisch-heid over zich gekregen, om zoo te zeggen India-manie, wat bij Europeanen vooral zoo erg misstaat; maar dit zijn uiterlijke eigenschappen, die aan het innerlijke niets afdoen.
Mevrouw Ros is eene te Java geborene, zeer aardige dame, vroolijk en voorkomend. Dat zij eene Indische is, heeft veel voor. De Hollandsche dames klagen hier bijna allen, omdat zij met de taal en de wijze van huishouden niet overweg kunnen. Ook zijn zij bijna allen sukkelend. Bij haar heeft men het niet zoo goed, zij weten de rijsttafel niet klaar te maken, noch de levenswijze zóó in te richten, dat het met klimaat etc. in overeenstemming komt. Een Indische dame zal U altijd van de superioriteit van de Indische leefwijze trachten te overtuigen, door er alles goeds uit te halen, wat er inzit; eene Hollandsche blijft mopperen, en het lukt haar zelden, om het zich zoo aangenaam te maken.
Wanneer ik echter de types met elkander ga vergelijken, dan is de keuze niet moeielijk. Een Indische zwijgt, als er over eenigszins belangrijke onderwerpen gesproken wordt; zij hebben een aangeboren beleefdheid en welgemanierdheid, maar missen de Europeesche beschaving. Bij een Hollandsche is dit natuurlijk anders.
Mevr. Ros echter, is voor eenige jaren met haar man met verlof in Holland geweest, en is daardoor in staat, over veel zaken mee te spreken. Zij hebben in Gouda gewoond over "Oom Klaas" Ds. Scheltema. Zij kennen die aanstaande familie van Lida van aanzien zeer goed; informeert eens, of de Scheltema's hen nog herinneren.
De kinderen zijnheel aardig, zij zullen mij spoedig Oom noemen. Er zijn er 4, van 7 tot 2 jaar.
Ik woon er nog niet, doch neem er ongeveer 8 november mijn intrek. Met 1 Novemb. gaat de overeenkomst in: ik ga echter dan net naar Talisseh, waar ik ongeveer een week blijf.
Het huis ligt aan den grooten straatweg naar Tondano, dien ik het best vergelijken kan met den grooten laan van Nunspeet. Het is een mooie weg, met flinke boomen, en aan weerszijden de huizen. Van den weg is het huis afgescheiden door een altijd bloeiende haag of heg; dan komt men in den tuin, waar Mevr Ros haar bloemen heeft, rozen en anjelieren zijn de meeste. Het huis is flink breed en heeft een groote voorgale­rij. U kunt zoo'n vr.glrij het beste vergelijken met een groote veranda. Mijn twee kamers komen daarin uit. Een rechts & een links, en kijken op den weg uit. Dit heeft het groote voordeel, dat ik geheel vrij ben; het huis wordt geslo­ten en ik heb van mijn kamers de sleutel.
Ze zijn ongemeubileerd. Een wordt er slaap- de ander zitkamer. Dat meubileeren is hier echter niet zoo'n groot ding. Ik heb -doordat ik nu bij vE. gelogeerd heb, bijna mijn volle salaris ¦ 200,- overgehouden.

7 November

Nu kan ik er eerst toe komen mijne brief voort te zetten. Ik heb in den tusschentijd, -voor de 2e keer sinds ik hier ben- een uitstapje naar Talisse gemaakt, waarmee altijd een kleine week gemoeid is.
Ik ben dus bij vader Ros ingetrokken. Ik moet zeggen, dat ik met mijne kamers zeer ingenomen ben, vooral nu ik ze al zoowat gemeubileerd heb. Dezer dagen was er vendutie, en daar ben ik maar eens aan het koopen gegaan. Ik zit nu toch dik in de duiten, temeer omdat vE. mij ook over deze maand de ¦ 25,- huishoud betaald heeft, en ik dus ¦ 225,- dadelijk in handen kreeg bij bijna geen onkosten.
In mijn slaapkamer staat een mooi, groot ijzeren ledikant met een mooien klamboe er omheen (doorzichtig behangsel voor de muskieten). Verder een waschtafel met toebehooren, tafel en stoelen. Aan den wand hangen een paar gravures, die ik op de vendutie kocht. In mijn slaapkamer zit ik natuurlijk nooit; daartoe is mijn zitkamer bestemd, die wezenlijk een prettig plekje beloofd te worden. Overdag ben ik er natuurlijk zelden, doch 's avonds des te meer. Daarom vermeld ik als voornaamste meubel een mooie, dure hanglamp, duplex brander, dus met twee branders; dit is een heerlijk bezit. Goed licht is alles en ik voel mij niet prettig als ik in een halfduister zit. Nu is mijn kamer mooi verlicht.
Daaronder staat een nette ronde tafel op 3 pooten met een mooi, rood tafellaken er over heen; ik heb nog wat bronzen beeldjes gekocht, die er een goed effect op maken, terwijl mijn album in het midden ligt. Tegen het raam staat een vierkant tafeltje, dat ik tot schrijftafel gepromoveerd heb. Daar staat mijn inktkoker -een aardig ding- daar liggen boeken en schrijfgereedschap, in één word daarop heerscht de behage­lijke wanorde van een schrijftafel. Aan den wand neemt het groote portret natuurlijk een eereplaats in; dit is een kost­baar bezit; ik kijk er elken dag met pleizier op en herinnert het mij steeds aan U allen. Dan een gezicht op Amst. -de bocht v. de Heerengracht- en één op Rotterdam -de Boompjes- die ik ook op de vendutie kocht. Insgelijks twee oleographieën in vergulde lijst, voorstellende spelende katten & honden. Mijn boekerekje -hoe heerlijk dat U mij dit nog meegegeven hebt- moet ik nog ophangen; ook moet ik nog een kast hebben, die schreeuwend duur zijn, maar die ik van Soerabaya laat komen.
Jammer, dat de twee photographieën, die ik van Hanna en Jettie en van Cato vdG. kreeg, niet in lijst zijn; anders kon ik die ook ophangen. Waarschijnlijk stuur ik ze naar Java om ze daar te laten encadreeren.
Verder staan er nog wat makkelijke stoelen, waarin Indië sterk is. Ik moet nu nog een spiegel, een paar kleine knaapjes (kleine tafeltjes) en wat ornamenten hebben, en een Gorontalo­reesche mat op de vloer, en ik ben ingericht. Gezellig ziet het er uit, vindt U niet? Alles & alles zal mij ca. ¦ 300,- kosten, die ik makkelijk betalen kan; het is toch heerlijk goed in de duiten te zitten!
Gewoonlijk zit ik 's avonds van 6 tot 8 uur (de tijd tus­schen mijn paardrijden en mijn avondeten) in mijn kamer te schrijven of te lezen. Ik voel mij dan recht behagelijk; vooral als ik, zooals nu, naar huis schrijf, en dan met mijn gedachten bij U ben.
Op inliggend lijstje vermeld ik eenige behoefte, waarvoor inliggend $ 5,- (5 dollar = ¦ 12,50) op afrekening. Ik zend geen geld, vóór ik mijn afrekening heb, en weet hoe ik sta. Het meeste pleizier doet U mij met portretten in lijstjes. Als de portretten van Gerard en Lot en Dams & Sofie komen verzoek ik twee stel, een voor mijn album en een in lijstje om op te hangen. Erg veel pleizier zou mij doen nog een kabinet-portret van U -zooals in mijn album is- ook in lijst, om op te hangen, en één in staande lijst om in de toko op mijn lessenaar te zetten.
Ziezoo; ik ben nu thuis gekomen van een heerlijken rit te paard door deze goddelijke natuur, en ben nu juist recht in eene stemming om mijn brief te vervolgen.
Ik zal maar weer de verschillende onderwerpen stuksgewijs vervolgen; vooraf moet ik U nog zeggen, dat het huis van Ros achter aan zee ligt, dat daar het uitzicht op de baai van Menado dus prachtig is, en dat het een heerlijke gelegenheid voor zeebaden is.
Ik ga nu over tot hetgeen wel eene der belangrijkste zaken is, n.l. mijne gezondheid. In dit opzicht mag ik zeer dankbaar zijn. Ik ben nu twee maanden in Indië en nog is er geen dag geweest, dat ik mij onlekker gevoeld heb. Had men mij bij voorbaat bevreesd gemaakt voor het zoogenaamde akklimati­satie-proces, ik heb er nog niets van gemerkt. Koorts, buik­pijn, diarrhee, van al die Indische akeligheden weet ik niets. De warmte verdraag ik uitstekend; kleeding, voeding en woning zijn er ook naar ingericht. Zonder mijzelf in de hoogte te willen steken geloof ik toch te mogen zeggen dat dit -behalve aan het goede klimaat van Menado- ook ligt aan mijne levens­wijze. Deze is inderdaad zeer solide, en zoo geregeld, dat ik over mijzelf verwonderd ben. Daar hebt U bij voorbeeld het opstaan. U weet het, en vooral Lot kan er van meepraten, hoe dit een struikelblok voor mij was. Nu, een ieder kan het getuigen, hier ben ik elke ochtend om zes uur, zegge 6 uur, op. Zooals ik zeg, ik ben er wezenlijk zelf verbaasd over. Maar de ochtenden in Indië zijn te heerlijk om die te versla­pen. Dan ga ik mij baden - een heerlijk ding in Indië. Vervol­gens komt de koffie, en daarna is er een heerlijk uurtje om te lezen of te schrijven. Om half acht ontbijt ik, en om 8 uur ga ik naar de toko. Dan werken wij tot 1 uur; dit is een heele rek, en als ik dan thuisgekomen, mijne slaapbroek & kabaai aangetrokken heb en in de voorgalerij op mijn wipstoel zit, verzeker ik U, dat ik moe ben. Want, dat is waar, werken in Indië en werken in Europa is niet met elkaar te vergelijken; hier strengt het veel meer aan, en er is geen denken aan, dat men hetzelfde kan doen. Daarom smaakt het dutje na de rijst­tafel zoo heerlijk; dit is gelukkig, dat men dit hier doen kan, want het is een voorbehoedsmiddel voor te groote vermoei­enis, en dus slooping van krachten.
Om 3 uur, half 4 sta ik op, baad mij weder, kleed mij aan en ga naar de toko. Daar wordt dan nog gedaan wat er te doen is, en om 5 uur komt dan gewoonlijk mijn paard voor. Dit houd ik steeds vol, want lichaamsbeweging is een voornaam ding. Nu kunt U ook wel begrijpen, dat dit heerlijk is; de natuur is hier zoo mooi, en het paardrijden op zichzelf is zoo heerlijk, dat ik dit niet zou willen afstaan. Zooals ik U de vorige keer schreef, ik heb een prachtig paard, wel klein zooals ze hier zijn, maar dat uitstekend gedresseerd is, en dat soms loopen kan, als de weerlicht, vooral als ik hem laat galoppeeren.
Om 6 uur is het donker; dan ga ik naar huis om te lezen of te schrijven, of wel ga visites maken, of ga wandelen, of ga een partij biljard spelen in de soos. Om half negen wordt gegeten; en daarna wordt niet veel meer uitgevoerd. Ik neem dan een boek, maak mij lekker (dit is het aantrekken van de heerlijke kabaai c.s.) doch om 11 uur lig ik altijd reeds diep in rust. Dit is de gewone levenswijze. Natuurlijk wordt die dik­wijls afgewisseld, vooral Zondags, doch hierover later meer.
Onder deze rubriek hooren ook nog eten & drinken. Wat dit laatste betreft, ben ik erg matig geworden. Zoolang ik in Indië ben heb ik nog maar 1 glas bier gedronken; cognac of grog drink ik nooit. Alleen vóór tafel één bittertje en aan tafel -dus 2 maal daags- mijn rooden wijn. Deze betaal ik natuurlijk zelf, doch hij is hier niet duur. Roode wijn is de beste drank in Indië, van al het andere wordt men katterig, en een "Kater" in Indië is het vreeselijkste geval, dat men bedenken kan.
Het eten is vrij Hollandsch; 's morgens brood -dat echter met ons brood niet te vergelijken is- met eieren of vleesch; om 1 uur rijsttafel met een hapje sla, aardappelen en biefstuk toe. De aardappelen meest met gesmolten boter; ik releveer dit, omdat het toevallig de boter is van Kleyn vWil­ligen -Uw boterkooper- die hier gebruikt wordt, en ik dus evengoed Delftsche grasboter eet als U.
's Avonds soep, vlees, aardappelen en groente. Deze laatste is natuurlijk de Inlandsche sla, een soort andijvie etc. Blikjes zijn hier erg duur en niet bar lekker. Verleden hebben wij bij vE. eens gesmuld. Toen lag er een Hollandsch schip op de ree, de "Catharina" en die zond zuurkool, erwten­soep, stokvisch etc. U weet niet, hoe verschrikkelijk we daarin gegeten hebben. Ook zond hij een groot roggebrood met wetworst; dit was heerlijk aan het ontbijt. Ja, men moet maar eens eerst van huis zijn om zulke zaken te waardeeren. Ik kan mij anders met de Indische keuken uitstekend vereenigen.
Grooten dienst heb ik van
Mannel, mijn lijfjongen. Dit is een goed exemplaar. Ik heb hem nu al zoowat gedresserd en weet hij, hoe ik het hebben wil. Ik heb nu naar weinig om te zien. Hij houdt mijne kamer schoon & in orde; bezorgt mijne kleeren, doet in mijn witte jassen de knoopen, die met ringetjes vast zitten zooals U weet; (dit is goed, want ik heb van die dingen een vreeselijken griezel, deze herinnering aan het vaderland schijn ik hier te behou­den.) zorgt, dat ik op tijd op ben; bedient mij aan tafel; doet boodschappen, in één woord, bezorgt tal van kleine dien­sten, die hier heerlijk zijn.
Met mijn Maleisch begin ik vrij goed op te schieten; het is een rare taal, maar omdat ik haar steeds hoor spreken, leert het gemakkelijk. Ik heb het hoog-noodig, dit goed te kennen, want al die Chineezen en Arabieren, die in de toko komen, spreken niet anders; maar het valt aan de anderen kant zeer moeielijk, omdat men de taal alleen van hooren moet lee­ren, boeken of dictionaires staan niet ter dienst, tenminste niet van het Maleisch, dat hier gesproken wordt.
U ziet, dat ik op zoo'n manier vrij aardig op weg ben een Indisch-man te worden. 't Is waar, ik kan mij in het Indische leven goed schikken, ik begin mij er al vrij wel thuis te gevoelen, maar ik geloof, dat dit meer voorkomt uit mijn leeftijd, waarin men zich zoo makkelijk schikt, dan wel uit mijn sympathie voor het Indische leven. Uit hetgeen ik aan Moe bovendien nog schreef, kunt U nagaan, hoe ik over Indië denk, en jelui behoeft nooit bang te zijn dat ik word als Viele, die in Holland -zooals Lida schreef- weer kankerde om weg te komen. Het omgekeerde zal wel het geval wezen. Ik zal wel een verschrikkelijke verlangst houden naar het vaderland, maar omgekeerd nooit.

Ik heb in bovenstaande regelen nogal uitvoerig geschre­ven. Maar ik heb mij in 't oor geknoopt, wat de oude heer Meijer -onze buurman op Klovbwal- die zelf zoons in Indië heeft, mij zeide "schrijf vooral kleinigheden, dat doet zoo­veel te meer pleizier." Ik houd dan ook een massa stof terug; ik heb een heel lijstje met onderwerpen, die ik langzamerhand zal behandelen, maar waarvoor ik nu geen tijd heb. Ik vertel nu nog maar uitvoerig van mijn levenswijze etc., en zal U dan naderhand eens vertellen van "een bezoek te Soerabaya bij een Deventer-Pasaroean'sche familie" "een soldatenhuishouden aan boord" "het huren van een paard gedurende de preek in een inlandsche kerk" "een pic-nic in een notetuin" en zoovele dingen, die ik snel gemaakt heb, en die ik U graag wou vertel­len, maar die allen in de 2e plaats komen. Zoo ook mijn tocht naar Talisse zal ik U eens in kleuren en geuren beschrijven. Ik zal U nu alleen kortelings vertellen, hoe die gemaakt wordt, dan volgt naderhand eene beschrijving in de puntjes, want het is wezenlijk een merkwaardige reis.
Weet dan, dat 's morgens om 5 uur de paarden vóórkomen. 't Was nog donker, en de Hr. vEmbden had de grootste moeite mij uit mijn bed te krijgen. We aten een stukje en togen toen voort. 't Werd spoedig licht en de zonsopgang was goddelijk. We gingen alzoo naar Likoepang -U kunt op de kaart nazien, die ik U gegeven heb, waar dit ligt; dit is aardig, vooral als ik tegen Nieuwjaar de bovenlanden inga, dan weet U, waar ik geweest ben - een heele tocht, die naar Lik., namelijk 30 paal, ofwel een afstand als van Amsterdam tot Leiden. Nu, ik, die geen held in het paardrijden was, (let wel, was) zag er nogal tegen op, zoo'n eind af te leggen. De paarden liepen flink; vE. houdt niet van sukkelen en zoo draafden we lustig voort.
Na een tocht van ca. 5 uur, langs een prachtigen streek, door een goddelijken weg, kwamen wij te Likoepang. De weg gaat over bergen & dalen, nu steil, dan glooiend, door bosschen en plantages, over beken & rivieren, dan heeft men een steilen rotswand aan den éénen, dan een diepen ravijn met een klate­renden waterval aan den anderen kant, om straks weer in eens den verrukten reiziger te stellen voor een heerlijk uitzicht op een bekoorlijk dal met zijn rijsttuinen op de bergglooiing in het verschiet. Aardige afwisseling bieden de nette, welva­rende negorijen langs den weg, waar met groote gulheid een dronk palmwijn of cocosmelk aangeboden wordt. Men moet Indië kennen om de bekoorlijkheid van zoo'n tocht te begrijpen.
De overtocht over zee was origineel; U hebt op de Ten­toonst. wel die prauwen gezien met die vlerken opzij (om het omslaan te beletten) nu, in een van wat grooter omvang maakte Uw zoon de tocht. Er was juist plaats voor één in de breedte; we hadden er een ???hultzak/kultjak??? ingelegd en zoo lagen wij erin. De overtocht was heel gezellig; vE. is een pleizierig mensch, die veel oog voor het Komische heeft, zoodat we op dien tocht heel wat afgelachen hebben. Dat doet een mensch goed, want dat hartelijke lachen als we thuis doen, komt hier zelden.
Vele herinneringen uit het vaderland hebben we opgehaald. Zoo was de overtocht spoedig gedaan. Over Talisse later meer; het is een prachtig eiland: bergachtig met dicht bosch be­groeid. Grappig als men zoo ineens van handelsman planter wordt. Ik had dan ook een echt planterskostuum, een grooten flaphoed, slaapbroek & kabaai en witte schoenen. Het beste is echter bloote voeten, waaraan ik langzamerhand wen. Overmorgen ga ik er voor de 3e keer heen; dan heb ik 's avonds al den tijd, U eens uitvoerig een & ander te beschrijven.
Toen we na een kleine week weer thuis kwamen, en in de voorgalerij zaten uit te blazen, kon ik er mij op beroemen wat kennis van cultures & paardrijden opgedaan te hebben, wat kenbaar was aan mijn pijnlijk verbrande hals, gezicht & han­den, en -wat het paardrijden betreft- aan zeker lichaamsdeel.
_________________

Hoera! de mail is gekomen! met een pak brieven voor mij. U kunt niet begrijpen, hoe lang die laatste week valt, en wat een heimwee men dan heeft. Dit is nu alles vergeten; men moet maar eerst eens ver van huis zijn, om het goddelijke gevoel te kennen, dat men bij de ontvangst ondervindt. Ik kreeg brieven van:
U, Hanna, Jettie, Rogge, Eduard (uit Napels) 5 Meyers, Pirsch, Christina, Gerarda, en een langen heerlijken van Koopmans met beschrijving van het gymnastiek-feest.
Hartelijk dank! Innig genoegen doet het mij, dat mijn brieven U zooveel pleizier doen: nu, sinds Port Said heb ik al heel wat afgepend. De brieven, die ik hier krijg, zijn voor mij de grootste schat, en dat ze het ook voor U zijn, hoop ik van harte. Op deze wijze moeten we elkander de afwe­zigheid doen uithouden.
Hartelijk dank voor het gezondene met de "Cito" dit komt komt mooi te pas. Hoe is het toch met mijn afrekening? Als U credit staat, kan ik best wat duiten missen. Dat die gymn. toestellen niet te pas zouden komen, denkt U maar; 's morgens en 's avonds is het zoo warm niet. Van een huis-apteek heb ik niet veel; alleen spijkerbalsem, Chinine & bleekersdrank, waarvan ik gelukkig nog niets gebruikt heb. Goudvlies is echter op, dit gebruikt men kolossaal, omdat ik vol wondjes zit door die muskieten. Ik dacht, dat ik Eng. pleister ook had; waar hebt U die geborgen? Stuurt U s.v.p. in den volgen­den brief goed wat goudvlies; dat is hier zoo heerlijk. Dat U bij Meyer eene contra-visite bracht, vind ik aardig; wie trof U daar? Van Gerarda kreeg ik een zeer goeden brief, die schi­jnt weer op te knappen. Die Mebius is niet te beklagen; hij had het in Doesburg niet breed en krijgt in Djokja een mooie zaak. Kassian van vrouw en kinderen, dat geeft -kersversch uit Holland gekomen- misère. Zoo ook met Mevr. Buys; die is, zoolang ze in Indië is, niet gezond. Hollandsche meisjes of vrouwen moeten niet naar Indië gaan. En nu nog eenige bizon­derheden:
Conversatie is hier niet bar. Dit wordt mettertijd wel beter. Ik ben nu bij Ros in een gezelligen kring, en kom bovendien dikwijls bij vE. Ook aan Swaab en den dominé heb ik aardigen omgang. Deze laatste is een uitstekende vent, waaraan ik veel steun zal hebben.
De familie van vE's vrouw, Lans, is ook vrij conversabel. Buys en zijn vrouw zijn goede lui; zooals gezegd wat boersch & burgerlijk; zij zullen hier echter niet lang blijven, omdat hij overplaatsing aangevraagd heeft.
Zaterdagsavonds is er altijd reünie in de societeit; dan wordt er een partijtje gemaakt; ik word zoodoende een fijn speler. Jongelui zijn hier weinig, en die er zijn vallen niet in mijn smaak; dit is een groot gemis, want altijd met ge­trouwde lui te converseeren verveelt wel eens.
En nu, wat de kapitein der "Catharina" en "Louise" be­treft. Wel, dit zijn geen lui om bij U te ontvangen. (De eerste is trouwens geen schip van ons) Gerard zal ze wel op de beurs of aan boord spreken, maar verder geeft het toch niet. Zulke menschen voelen zich in gezelschap niet thuis, kunnen zich moeielijk uitdrukken, vertellen niet veel, en geven dus licht aanleiding tot verkeerde voorstellingen. Niettemin zal Gerard ze wel eens spreken.
Hebt U het verslag '82 der M.H.V. gelezen; zoo is nu mijn naam toch eens gedrukt!
Ik moet nu mijn brief sluiten, want de boot gaat weg.
U kunt uw brieven wel wat later op de post doen; andere brieven meldden mij reeds, dat zij het bericht onzer aankom­st op Batavia reeds gelezen hadden. Ik geloof, dat de post den 8en of 9en sluit.
Veel ben ik in gedachten met Ulieden, dezer dagen. God geve dat het met Sofie goed gaat. Wellicht ben ik nu al over. Die afstand toch! Lida & Gerarda alles goeds toegewenscht; met den volgenden mail schrijf ik hen in 't bizonder. Hanna & Jettie vinden inliggend een lettertje. Aan Chr. schreef ik ook, zoo ook Gerard; die laten niet van zich hooren. Ik ontving van hem nog niets. Aan Juffr. Rouffaer speciaal mijn groeten. Zoo ook Chr. St. & Anna vG.; Hare "gedroogde kruiden" doen opgang. vE & ik zitten dikwijls tranen met tuiten te lachen. 't Is waarschijnlijk gauw Oudejaar, als U deze ont­vangt, leest U dan inliggend epistel eens over. Vaart allen wel.
Met innige liefde

Uw Dk.

Mijne bezitting bij mijn aankomst bedroeg ¦ 13,40½. Hoeveel zal het zijn bij mijn vertrek?
Het weer is hier aldoor mooi; terwijl U bibbert & rilt, geniet ik van zonneschijn + mooie natuur. Men is hier eigen­lijk compleet buiten. De warmte verdraag ik best.

********************

Menado, 25 Novb. 1883

Lieve Moeder,

Het is vandaag zondag en nu ca. 7 uur. Ik ben net thuis geko­men van een aardig uitstapje, ik heb namelijk vandaag den dag bij Burlage doorgebracht. Vanochtend om 9 uur ben ik uitgere­den, heb toen een leuk tochtje gemaakt en ben toen bij B. aangeland. B. heeft een grote tuin op een afstand van 2,5 paal van Menado (circa 1½ uur). Het is er een lekker plekje, men voelt zich er recht buiten. Hij heeft er een flink huis staan, en daar hij een groot bloemenliefhebber is, heeft hij voor zijn huis een keurigen bloementuin aangelegd. Zoo is het heerlijk zitten in de voorgalerij. B. zelf is een aardige vent, zeer beschaafd, hartelijk & spraakzaam. Hij heeft zijn jeugd in Amsterdam doorgebracht, maar is nu al 8 jaar hier. Hij zit er natuurlijk nogal eenzaam en zoo wordt een gast met veel voorkomendheid ontvangen. Toen ik kwam, vroeg hij dade­lijk of ik bleef rijsttafelen. Hij is keurig ingericht en heeft Javaansche bedienden, dus is er alles in de puntjes. Na de rijsttafel openbaarde zich natuurlijk de onverloochenbare zucht om zich lekker te maken. Hij kwam dan ook met slaap­broek en kabaai aandragen, ik wierp de warme kleeren uit en was "lekker". Hij wees mij de rustbank en met graagte maakte ik daarvan gebruik. U zult zeggen het is zonde & jammer om op den kostelijken Zondag op het midden van de dag te gaan sla­pen, maar, lieve Moe, men is toch tot niets anders in staat. Men heeft goed gegeten en de zon staat dan op het hoogst, zoodat het flink warm is, daardoor kan men dan toch niets uitvoeren. Nu is men om 4 weer lekker frisch; de grootste warmte is dan voorbij en dan kan men nog wat van den avond genieten. Ik heb dan ook vanmiddag wel degelijk mijn dutje gedaan. Daarna heb ik een lekker bad genomen. B. heeft de mooiste mandi (bad)ka­mer van Menado. Een flink gemetseld huisje, en het water is levend water, komt namelijk uit een bron. Toen ik gebaad had kwam de thee en daarna kleedde ik mij weer aan.
Ik vertel dit zoo uitvoerig, om U te laten zien, hoe men in Indië er altijd op uit is, het de gasten zoo aangenaam moge­lijk te maken. Verbeeldt U, dat men in Holland iemand eens presenteerde van kleeren te verwisselen en hem de badkamer wees, iemand die alleen komt eten!
B. is een gezellige vent om "een boom mee op te zetten" (te babbelen). Wanneer het volle maan is, rijd ik er 's avonds wel eens heen. Dat is goddelijk zoo'n rit bij maneschijn. Gelukkig dat het paardrijden in mijn smaak valt; het is hier het voor­naamste amusement.
En zoo ben ik al 2 maanden op Menado! wel is de tijd mij spoedig voorbijgegaan, maar toch overvalt mij dikwijls de vraag: hoe houd ik het hier nog 5 jaar uit! Op mijn reis had ik aldoor afwisseling; in den eersten tijd hier was alles nog nieuw, maar nu ik hier al zoo wat thuis ben, valt de stilte hier en mijn eenzaamheid mij dikwijls zwaar. Vooral toen de laatste boot vertrokken was, had ik dikwijls buien van heim­wee. Zoo'n boot geeft altijd een tijd van groote drukte; maar is die weg, dan komt er altijd een periode van kalmte en rust. Dit is een kwade tijd, wanneer ik niet zoo vast overtuigd was, dat ik goed gedaan heb met mijn besluit, zou ik het soms niet uithouden. Gelukkig, dat ik van U zoo'n optimistischen geest geërfd heb, en de hoop op het groote onbeschrijfelijke genot, dat er in moet liggen eenmaal weer in Nederland terug te keeren en die iemand die altijd bij moeder's pappot blijft zich niet voor kan stellen, geeft mij de grootste kracht. Daardoor ben ik tevreden en mijn positie en mijne oude opge­ruimdheid verlaat mij daardoor gelukkig nooit. Ik zou bijvoor­beeld nu niet willen terugkeeren, al kan ik het franco doen. Ik verheug mij er veel te veel op om als ik terugkom, een "man van ondervinding" te zijn.
Maandag. Ik had vandaag in den vooravond willen schrijven, maar ik heb visites ontvangen van den secretaris en den com­mandant. Elke visite van mij wordt namelijk door een con­tra-visite beantwoord. Ik ben nu bijna door mijne visites heen; het is een heel karwei. Bespottelijk is het zooals hier alles in de puntjes gaat. Eerst schrijft men een vreeselijk mooi epistel, waarin de wensch wordt uitgesproken "heden in den voor-avond" een visite af te steken. Daarop komt weer een even deftige brief terug, waarin verteld wordt dat die visite "hoogst aangenaam" zal zijn. Dan kleedt men zich tegen half zeven in pontificaal, schoone stijfgestreeken witte broek, dito vest, gekleede jas, verlakte schoenen, witte glacé hand­schoenen, en den "claque" onder den arm. Is er regen in de lucht, dan gaat mijn jongen met de parapluie mee om dien te dragen. Men wordt ontvangen door de heer des huizes, die ook zijn gekleede jas voor den dag gehaald heeft en dan wordt er een boom opgezet. Gewoonlijk loopt dien over de reis, het klimaat, en wordt er geïnformeerd hoe of de rijsttafel smaakt en hoe het met het Maleisch gaat. Ik heb mij echter vast voorgenomen over deze akelige onderwerpen niet te spreken en dit is mij vrijwel gelukt. Ik moest zoowat 30 visites maken en ben nu bijna klaar. Al die lui komen dan weer terug.
Bij Ros bevalt het mij goed. Mijn kamers zien er gezellig uit, en worden door mijn jongen -die uitstekend is- netjes in orde gehouden. Het zijn goede lui; de kinderen zijn soms wel eens lastig en vervelend; de twee oudsten zijn alleraardigst maar van de twee jongeren is er één een ondeugend nest. Het is bij hen nu juist niet een overvloedige boel; de man heeft niet veel tractement en een zwaar huishouden. Hopenlijk zal dit verbeteren als mijn geld nu maar eerst eens er bij komt; want voor ¦12,- terwijl ik ongemeubileerde kamers heb, mijn eigen bediende er op nahoudt en zelf voor mijne drank zorg kan men tenminste een goede tafel verwachten. Ik ben er ook zeer tevreden over en denk er vooreerst aan wel te blij­ven.
Op den duur waarschijnlijk niet. Ik moet in dit opzicht eens raad weten. Het is natuurlijk aan den eenen kant veel pretti­ger een eigen huis te bewonen. Men is dan vrij, kan ontvangen wien men wil, en komt niet in het lastige dilemma dat men eens graag iemand hebben zou met wien de familie Ros niet wel is. (hier op Menado heeft iedereen standjes). Ook ligt er een zeekere bekoorlijkheid in een eigen huis te bewonen. Ik heb nu wel de noodzakelijke meubelen, temeer omdat ik nog een & ander op Soerabaya besteld heb, maar natuurlijk richt men zich zoo gezellig mogelijk in, en dit kost geld. U moet rekenen, dat een flinke inrichting voor mij b.v. een ¦ 2.000,- kost. In den eersten tijd kan mijn geld dus daaraan gaan. 't Is waar, men krijgt het er steeds voor terug. Vertrekt er namelijk iemand van de plaats dan houdt hij vendutie en ruimt alles op. Dit gaat dan tot goede prijzen (meubelen zijn zeer gezocht) hoofdzakelijk als men wat gezien is. Dan komen namelijk al de vrienden & kennissen en jaagt men tegen elkaar op. Hield vEmbden b.v. vendutie, die hier zeer gezien is, dan zou hij ver boven de waarde maken, omdat dan ook al die rijke Chinee­zen zouden komen helpen. Men hoeft dus nooit te vreezen, dat men, zooals in Holland, slechts een gedeelte der waarde terug­krijgt. Dit is de meubelen.
Woonde ik in mijn eigen huis, dan moet ik nog een bediende hebben, om den tuin in orde te houden, en voor de kamers schoon te maken. Mijn eten kan ik laten komen, wat men in Holland noemt van den kok. Veel meer zou het mij dus niet kosten. Alles hangt echter van het huis af. Als ik geen bizonder prettig huis kan krijgen, blijf ik hier. Nu gaat echter vEmbden verhuizen, en komt dus zijn vroeger huis open, hetgeen met toko & bijgebouwen gezamenlijk voor de M.H.V. gehuurd is. Wanneer ik dit nu franco kan krijgen -want ik heb vrije woning- dan geloof ik, zou ik er over denken. Het is een heerlijk huis met prachtig uitzicht op zee, gelegen aan den grooten weg; Wat vindt U, moet ik het doen? Het is wel ongezel­lig alleen aan tafel te zitten, maar vrijheid heeft toch ook veel voor. Wat vindt U? Schrijft U dit eens.
Ik begin mij nu zoo langzamerhand te schikken. Wel is het hier erg stil, maar men moet zijn grootste genoegen thuis zoeken, en dan vroeg naar bed en vroeg op. Als we 's avonds gegeten hebben, blijven we nogal eens zitten plakken tot half 10 of 10 uur, dan neem ik een boek, maar maak het dan niet heel lang meer.
Over eenige dagen komt de boot, en nu heb ik het heerlijke vooruitzicht brieven te krijgen. Dit geeft lust en leven. Maar is die boot weer weg dan komt de akelige tijd. Hopenlijk krijg ik weer goede tijding. Kon ik nu maar weten hoe het met Sophie gaat; het is nu zeker al gebeurd en ik moet nog 2 maanden wachten vóór ik iets hoor. Ik wil haar ook niet schrijven, want hoe moet ik dit doen? Wanneer het eens -wat de Hemel verhoede- weer treurig afliep, zou zoo'n brief slechts wonde plekken openrijten, en is het goed afgeloopen, dan is hij akelig koel. Ik hoop daarom maar spoedig bericht te krijgen.
Ik heb hier voor veel geld toch nog portretlijstjes gevonden. Gelukkig vond ik in mijn koffer nog portretten van Hanna & Jettie en van hen gezamelijk. Nu hangt het groote portret in het midden, en zijlui aan weerskanten. Boven mijn schrijfta­fel hangt het portret waarop die twee lieve maandroosjes zoo aandoenlijk tezamen zitten.
Met mijn gezondheid blijft het uitstekend gaan. Ik heb nog niets van koorts of zoo gehad. Men zegt hier, dat mijn lichaam zoo goed voor Indië geschikt is. 't Is waar maar de levenswij­ze doet er ook toe af.
Wat een uitstekend mensch is die van Embden! 't Is een geluk voor mij, beide hij & zijn vrouw, zijn erg hartelijk. Mevrouw heeft soms van die aardige attenties. Zij heeft in haren tuin veel heerlijke kropsla, en nu kwam er verleden hier een mandje aanzetten. Zij hebben hun eigen koeien en dan wordt mij zoo soms een glas melk in de toko gebracht. vE is een uitstekende vent. Diep verontwaardigd ben ik over die praatjes die van hem uitgestrooid zijn, en waarvan niets waar is. De zaken zijn in de grootste orde en bloeien zeer. Ik hoef hier volstrekt niets te redderen, maar kan dadelijk aan de uitbreiding mee­helpen. Zeer goed is het dat ik er ben. vE heeft een week zware koorts gehad, en dan was er niemand in zijn plaats geweest. Er is vrij veel personeel. Gelukkig kom ik nu langzamerhand een beetje op de hoogte; ook met de taal. Ik spreek al een aardig woordje Maleisch.
Met vE heb ik een aardige proef genomen. Hij had met zoo'n innig genoegen Frits Reuter gelezen. Wacht, dacht ik, nu zal ik toch eens zien, wat voor een smaak je eigenlijk hebt; goede menschen houden van goede boeken, en ik gaf hem Willem Geerend. In het eerst wierp hij het telkens weg . "Welk een misselijke producten zijn die Crisje Helder en Coosje Zeldenaar, met hun "mijn heele lieve" en hun "aller­waardste" -Lees door, zeg ik- Verduiveld, wat is die Alida een aardige meid, daar heb ik pleizier in -Lees door, zeg ik- Heb jij ooit zoo'n naarheid als die Willem Leevens gezien, met zijn misselijke sentimentaliteit; maar die tante de harde maakt het weer goed. -Lees door, zeg ik-.
en zoo vertelde hij mij verleden, dat hij het boek uit had, en zelden iets met zoo veel pleizier gelezen had.
Ik vertel u dit, lieve Moe, omdat ik weet, dat hij nu 50% in uw achting gerezen is.

29 november.

Daar is de Mail gekomen. Goddelijke verschijning!
Ik ben zeer goed bedacht geworden. Ik ontving Uw brief van 3 October benevens rekg courant & geboorteakte. Verder brieven van Lida, de Meyers, Hanna, Cato, Mevr. Noodt, Rogge, Christi­ne, Koopmans en van Hein, dus 11 brieven, heerlijk nietwaar? Van Gerard en Lot weder niets; dit bedroeft mij zeer. De boot blijft maar 1 dag, dus heb ik weinig tijd om alles te beant­woorden, en ook nemen de tokozaken het grootste gedeelte van mijn tijd in beslag. Ik zal dus punt voor punt een & ander behandelen.
Brief Oom Hein. Wat hebt U aan dien brief van mij uit Port Said een publiciteit gegeven! Gelukkig staat er niets in wat ik niet verantwoorden kan. Dat U hem aan Oom Hein hebt laten lezen, heeft zijn goede zijde. Verbeeldt U wat oom schrijft. Naar aanleiding van dien bewusten brief van mij, animeert hij, eens wat voor de pers klaar te maken! Hij stelt daarvoor zijn tijdschrift "Olympia" open, en meent, dat "Brieven uit de Minahassa" daarin wel aangenomen zouden worden. Ik ben met dit idee bizonder ingenomen. Het is altijd een illusie van mij geweest, eens wat voor de pers te schrijven en nu wordt mij die gelegenheid zoo ongezocht geboden. Financieel zou het ook niet onvoordelig zijn. Het heeft echter ook groote bezwaren. Het maakt een groot onderscheid of ik voor den huiselijken kring schrijf of dat het onder de oogen van het gewone publiek komt. Ik moet er, als nu de boot weg is, eens kalm over naden­ken, en schrijf dan eens aan Oom Hein. Ik geloof echter wel, dat de Minahassa stof genoeg biedt, om maandelijks een epis­tel te kunnen schrijven. Ik kan niet anders zeggen, of het idee streelt mij zeer.
Rekg. Courant. Volgens Uwe becijfering komt U nog een saldo van ¦ 450,31, waarvan ik echter niet de rekening van Hatem­ann zie. Deze som moet u door Gerard betaald worden, want ik zie niet de noodzakelijkheid in, van hier geld te sturen, zoolang ik in Holland nog gelden uitstaan heb. Dit zal dus wel in orde komen.
Mevbr. Noodt. is een juweel. Ik ontving hier weer een allerhartelijksten brief, en we blijven druk in correspondentie.
Het besluit van Gerard & L. verwondert mij niet erg. Ik heb altijd zoo'n voorgevoel gehad, dat dit eens zou gebeuren, en dat het huishouden op den Kloveniersburgwal toch niet zoo heel lang zou duren. Dat het hun zoo gemakkelijk valt geheel op zichzelf te gaan wonen, en familie en kennissen in de steek te laten, pleit meer voor hun gelukkig huwelijksleven, dan voor hun behoefte aan omgang met broers & zusters. De logés zullen nu echter nog wel meer dan ooit hun huis vullen.
U hebt nog 2 effecten van mij tezamen groot ca. ¦ 125,-. Het liefste had ik, dat die maar bleven zooals ze zijn, maar ik geef U volmacht hiermede naar omstandigheden te handelen.
Mijn bankier is Dhr. Noodt. Die zal mijn opgespaarde duiten in de bank te Batavia beleggen ca. 6%. Ik heb echter nu nogal onkosten voor mijne inrichting. Straks komen de meubelen uit Soerabaya, die mij ¦ 130,- kosten, in ieder geval goedkoper dan wanneer ik ze hier had moeten koopen.
Met Buys en zijne vrouw is het misère. Ze hebben een klein tractementje, veel minder dan ik, en komen nauwelijks toe. Zij kan zich hier natuurlijk moeilijk schikken. Zoo gemakkelijk als wij dit doen, zoo moeielijk doen dit de Hollandsche vrou­wen. Buys is wel een geschikte vent, en is het er wel aardig om eens aan te komen.
Ik laat nog wat kleeren hier bijmaken en ook een & ander ver­stellen. Mijn Mannel is anders uitstekend om knopen aan te zetten etc,. Die jongen kan van alles.
Van het engagement Chr. de V en huwelijk Anna ontving ik van hen geen bericht, dus doe ik er ook niets aan. Ik kan niet met iedereen in correspondentie zijn; ik heb voor deeze mail anders alweer een dozijn brieven klaar. Laat Betsy dV doch nooit in haar hoofd halen naar Indië te gaan. Voor haar zijn hier geen vooruitzichten.
Jettie heeft mij bitter teleurgesteld. Ze belooft me al twee keer een uitvoerige beschrijving van haar school, waarop ik mij deze maand bij voorbaat innig verheug, en nu krijg ik een slordig kattebelletje waar alles en niets in staat. Van al mijn 11 brieven is die van haar de kortste. Ben ik al zoo gauw vergeten? Han heeft zich beter gehouden. Die heeft een langen prettigen brief geschreven, als ik nog tijd vind, schrijf ik hen beiden, anders met de volgende mail.
Vanavond heb ik weer een visite teruggehad, n.l. van een president van de landraad, die kwam voor de variatie met een witte das, bespottelijk, die dwaze etiquette hier!
Aan Feenstra zend ik wellicht met deze, anders met de volgen­de boot, 4 Japansche verlakte blaadjes, die U gedeeltelijk voor Uzelf, en gedeeltelijk onder de getrouwde & geëngageerde zusters wilt verdeelen. Hebt u het Padangsche zilverwerk al?
Dat plan van oom Hein vervult mij erg; het is echter ook weer een onderscheid beschrijvingen van personen te geven, of van toestanden etc. Ik ga eens goed erover nadenken, of ik er wat van maken kan.
Ik heb geen tijd meer, dus basta! Aan Hanna, Jettie en Cato schrijf ik volgende keer gezamenlijk. Die brieven van Koopmans zijn origineel; die vent doet al zijn best er een soort van onverschilligheid overheen te werpen, wat hij toch niet meent en dat juist de brieven aardig maakt.
Als de mail weg is, ga ik wellicht weer naar Talisse. De admi­nistrateur Rychs Schroeff is een joviale amusante harte­lijke kerel. Het is daar onbeschrijfelijk mooi & lekker.
En nu, lieve Moeder, adieu! Houd goeden moed en laten wij met de volgende mail elkander weer met vele brieven verblijden.
Uw innig liefhebbende

Dirk.
*********************


Menado, 2 Dec. 1883, Zondag

Lieve Moeder, Er is heden een extra postgelegenheid, en hoewel deze brief gelijk aan komt met mijn uitvoerig epistel onder aangeteekend couvert, wil ik toch de gelegen­heid niet voorbij laten gaan U te schrijven, want dat is voor mijn gevoel geen plezierig idee.
De boot is eergisteren vertrokken, dus nu is het tijd de brieven weer eens rustig over te lezen (heerlijke bezigheid) en de kranten door te lezen. Het is vandaag Zondag, dus een uitstekend werkje voor dien dag. Verbeeld U, op Zondag, zoo­als nu, ben ik al om 7 uur op en zit in de voorgalerij te lezen. Wat kan iemand toch bekeerd worden! En dat terwijl het gisterenavond (Zaterdags is altijd societeitsavond) nogal laat geworden is. Aardig is hier die stilte op Zondag; doordat het hier een christenland is. Op Java is het op den passar en in de kampongs even druk; hier viert men "den dag des Hee­ren". Van Embden kwam vanochtend zelf mij wat zeggen, omdat hij geen enkele jongen of bediende thuis heeft; allen waren naar de kerk!
Mijn meubels van Soerabaya zijn gekomen; gelukkig ziet de boel er goed uit, en is er niets gebroken of weg. Het is nogal veel geld, maar nu ziet het er ook keurig uit, en siert mijn kamer erg op. Woensdag is St. Nicolaas en dan is er kinder­feest in de societeit, gevolgd door bal. Ik kan mij dus nog eens op het dansterrein begeven; het is anders een karrewei met die warmte. Daarom ga ik waarschijnlijk met Seng -onzen Chinee­schen bediende, kashouder, expediteur enz.- de bovenlanden in. Hierop verheug ik mij zeer. Eerst ga ik naar Tondano; Einde­lijk zal ik dit beroemde plekje dus eens zien. Het moet een aardig gezellig plaatsje zijn, waar de Europeanen zich meer aansluiten dan hier. Menado wil persé de allures van een stad aannemen, terwijl Tandano nog gezellig op zijn dorpsch is. Ik zal er waarschijnlijk bij den controleur logeeren.
Daarna gaan vanE & ik waarschijnlijk eenigen tijd naar Talis­se. Dit is een aardige afwisseling want anders is het een lange maand. De volgende mail komt hier eerst over 6 weken; de daaropvolgende 14 dagen. Dit komt omdat de booten beurt om beurt de lange of de korte routen door de Molukken maken. Dus, van Macassar uit Menado voor de Mol. nemende, is het de korte, en omgekeerd de lange route.
Kaptein Lassen heeft een vrij gezellige boot. Hij zal Gerard wel eens op de beurs aanspreken, maar het is niet iemand die zich in een groote kring thuis zou voelen.
Aan Hanna en Jettie schrijf ik volgende maand. Aan Hanna natuurlijk het langste. Het is mijn principe in de correspon­dentie het strengste reciprociteitssysteem toe te passen. Maar alle gekheid op een stokje wanneer er maar ééns in de maand gelegenheid tot schrijven is, kan Jettie wel eens een behoor­lijken brief wegsturen. Liever niet dan zooals deze keer. Dat is net alsof je iemand een appel voorhoudt en even er in laat bijten en als hij dan zegt "hé, dat smaakt lekker" gauw weg­trekt.
Aan Christine schreef ik vrij uitvoerig; die houdt het mooi vol; Zij heeft nog geen keer overgeslagen. Zij verwacht Jettie vast & zeker volgende zomer; het kan er na wezen!
Tot mijn spijt had ik niet veel tijd aan Rogge te schrijven, dien wil U zeker wel een & ander meedeelen. In mijn uitvoeri­gen brief vindt U wel weer een & ander, hopenlijk zal hij U bevredigen.
Zoodra ik van Tandano terugkom, begin ik weer aan een brief; Ik heb dan al den tijd.
Tot zoolang
Uw liefhebbende
Dirk.


Op Uw P.S. van uw brief van 10 Okt. wil ik ook per P.S. antwoorden. Het oordeel van Molkenboer en Irving over Jettie doet mij ook het hart van vreugde opspringen. Inderdaad is het een begaafd meisje, en groot, zeer groot, is dikwijls de verlangst naar dit aanstekelijke wezentje. Is er ooit iemand geweest die niet bezweek voor de groote aantrekkingskracht, die van haar ongekunstelde natuur uitgaat? Ja, veel moet ik missen.
Toch vind ik in de plannen van Gerard & Lot weer een groote bevestiging van de juistheid van Uw & ons aller inzicht. Het is veel beter zoo! ik ben nu geheel zelfstandig en ga finan­cieel vooruit, anders was ik altijd blijven zoeken. Toch blijft het mijne vaste illusie eenmaal weer in de zaak te komen, en die doet mij leven. In die 5 jaar is hopenlijk de oude boel beredderd en het huishouden van Gerard dat nu nog heen & weer zwenkt om de rechte manier te vinden, op dien voet gebracht, zooals het wezen moet. Door schade & schande moeten ze wijs worden, dit is de eenige manier.
In dien tijd is dit dus hopenlijk in orde, en ben ik in staat financieel wat aan te brengen. Door mijne kennis & ervaring ben ik dan ook veel meer mijn geld waard, en zoo reken ik erop, eenmaal makelaar in Amsterdam te zijn. Dit idee moet ook thuis warm gehouden worden; het wordt door wien ik er in Indië over sprak, zeer toegejuicht, omdat er dan eens eindelijk een makelaar zal zijn, die Indië zijn handel kent.
Dit zijn illusies voor de toekomst, wat doet een mensch liever dan die maken?
Wanneer ik U na die 5 jaar maar even jeugdig, even opgewekt, even levenslustig terugzie, bestaat er geen gelukkiger mensch dan uw zoon

Dirk.

IN HET GEHEIM
Daarnet schreef mijn vriend Veth -chef van een der Macassar­sche handelshuizen aan vE:
"De Vr. kan het, dunkt me, ver brengen in Indië, want hij heeft een koopmansaanleg en wie dien heeft, heeft evenveel kans hier met succes te werken, als hij in Europa kans heeft zich er onderdoor te werken."

Dit is wel zeer bemoedigend voor de toekomst, maar toch wil ik hier niet vastwortelen.